Prof. Bert Hoedemaker (82) schrijft liberaal pleidooi voor christelijke traditie
Een liberaal pleidooi voor de christelijke traditie, dat beoogt prof. dr. Bert Hoedemaker met zijn donderdag verschenen boek ”Ik bid dus ik ben”. „Mensen schuiven tradities te gemakkelijk opzij. Er is geen andere manier waardoor geloofsinhoud wordt overgeleverd. Maar dan wel een beweeglijke traditie, zonder extern vast punt.”
De 82-jarige emeritus hoogleraar theologie missiologie en oecumenica aan de Rijksuniversiteit Groningen liet niet veel meer van zich horen na zijn emeritaat in 2000. Dat was bijna honderd jaar na het emeritaat van zijn overgrootvader, de hervormde theoloog Ph. J. Hoedemaker (1839-1910) in 1906. In zijn woonboerderij in het Groningse Rasquert laat de achterkleinzoon met enige trots enkele familieherinneringen van zijn overgrootvader zien.
De afgelopen vijf jaren was prof. Hoedemaker intensief bezig om zijn visie op het christelijk geloof in de moderne tijd op soms eigenzinnige wijze te formuleren. In zijn boek ”Ik bid dus ik ben. Pleidooi voor de christelijke traditie” (uitg. Skandalon, Middelburg; 224 blz.), donderdag in Groningen gepresenteerd, schetst hij een traditiebegrip dat zich beweegt tussen vrijzinnigheid en orthodoxie.
Hoedemaker: „Ik beschouw mezelf niet als een vrijzinnig, wel als een liberaal theoloog. Dat wil zeggen: geloof is niet een voorgegeven waarheid die van buiten de cultuur komt. Daarom heb ik grote aarzelingen bij het begrip openbaring. Dat wil zeggen: als externe legitimatie. In de zin van: ik geloof het omdat het geopenbaard is. Openbaring is veel meer iets levends. De inhoud van de traditie is in beweging en ontwikkelt zich. Je gaat er creatief mee om en je verandert daarin ook dingen. Dat is altijd zo geweest. Het geloof is een avontuur dat je steeds opnieuw moet ontdekken. Soms ben je het kwijt, soms krijg je het weer terug.”
U legt de nadruk op het perspectief van schuld en verzoening. Waarom?
„Schuld is een basisgegeven in het menselijk leven en in de samenleving. Er gaat van alles mis tussen mensen, waardoor zij beschadigd worden en waardoor de vraag naar verzoening opkomt. Vandaar dat ik wijs op het paradigma van Christus. Hij offert Zichzelf en stelt de radicale liefde centraal. De meest consequente manier om met schuld om te gaan, is het offeren van je leven, er geheel voor de ander zijn. Maar dat blijft juist een weerbarstig en moeilijk verhaal. Want mensen zijn er niet op deze manier voor de ander. Het christelijk geloof heeft nooit gepast bij enige tijd, juist vanwege deze kern.”
Gebed is gesprek met God, zegt u. Wie is God voor u?
„God komt mee in een heel cluster van taal, gedicht, gebed, zonder dat Hij een van tevoren gedefinieerde grootheid is. Het recent bekroonde essay van René van Woudenberg in NRC Handelsblad, waarin hij bewijst dat God bestaat, is prachtig, maar het raakt mijn verhaal niet. Het is niet zo dat je eerst het bestaan van God moet bewijzen voordat je legitiem in Hem kunt geloven. Ik zie religies als systemen van verbeelding.”
Dat lijkt veel op de latere Harry Kuitert, die ook de nadruk legt op de taal en de verbeelding.
„Maar hij doet er vervolgens niets mee. Ik verdenk hem er toch van dat hij verbeelding gebruikt in de zin van: verbeelding is niet echt, niet waar, je verbééldt het je maar. Maar ik neem verbeelding serieus, als een belangrijk instrument om God te kennen. Ook het gebed is een weg waarlangs je de werkelijkheid ontsluit. Ik pleit niet voor een intensief gebedsleven in de traditionele zin van het woord: een kloosterleven, waar je biddend en op je knieën leeft. Het is meer een dialogische relatie met de werkelijkheid.”
Met God?
„Ook met God. Ik beschrijf het gebed als een permanent zelfgesprek, dat gevoerd wordt in de taal van de religieuze verbeelding. Ik zou nooit zeggen: de werkelijkheid is God. Of: God bevindt Zich ergens in de werkelijkheid. Dat is mij te gemakkelijk. De werkelijkheid is voor mij de ruimte waarin ik aanvaard word en liefgehad, en dat wordt door de religieuze verbeelding uitgedrukt met allerlei uitspraken over God. Dat gaat ook door de dood heen. Hoe het hierna zal gaan, weet ik niet. Maar ik verdwijn niet uit de werkelijkheid en uit de handen van God, zegt de christelijke traditie.”
U bepleit een „theocratische impuls” in de christelijke traditie. Dat lijkt op de opvatting van uw overgrootvader.
„Ik geloof niet dat theocratie bij Hoedemaker zo’n politiek begrip is geweest. Hij was meer de man van de volkskerk. Alleen doordat hij geprikkeld werd door Abraham Kuyper voelde hij zich gedwongen om over theocratie te beginnen. Mijn opvatting van theocratie is een pleidooi voor het inbrengen van de christelijke traditie in het publieke domein. Wij creëren de kerk te vaak als een religieuze subcultuur die bij de gratie van de tolerantie mag bestaan, als zij maar niet te lastig wordt. Maar de christelijke kerk is er om vanuit een fundamenteel perspectief commentaar op de wereld te leveren. Vrijheid is niet dat je angstig uit elkaars buurt blijft om elkaar niet te willen kwetsen, maar dat je altijd vertelt wat je beweegt, zonder de ander iets op te leggen.”