Organist Geerten van de Wetering: Eredienst moet heilig ritueel zijn
Een zorgvuldig opgebouwde liturgie vormt voor hem het hart van de zondagse eredienst. Organist Geerten van de Wetering: „De eredienst moet een heilig ritueel zijn. Ik ben altijd snel klaar met diensten waarin het liturgisch een zootje wordt.”
Hij is organist van de Kloosterkerk in Den Haag, als opvolger van Jan Hage. Afgelopen zomer schreef Geerten van de Wetering het prestigieuze Haarlemse improvisatieconcours op zijn naam, na een spannende finale in de St.-Bavokerk waarin hij samenspeelde met een Chinese shengspeler.
Tijdens een gesprek in de Haagse Kloosterkerk onderstreept Van de Wetering het belang van een goede liturgie. Daar is nog weleens te weinig aandacht voor, vindt hij. Onlangs verscheen zijn eerste solo-cd ”1918. Organ music from a new era”.
In de pastorie waarin Geerten opgroeide, werd veel gemusiceerd, vertelt hij. „Mijn ouders stimuleerden dat ieder kind iets aan muziek deed. Dat hoefde niet per se orgel te zijn. Ik had twee broers die orgel speelden. Een ander speelde bugel, weer een ander saxofoon. Een van mijn broers is zanger geworden. En mijn moeder heeft later de dwarsfluit weer opgepakt.
In het laatste jaar van het vwo deed ik de vooropleiding voor het conservatoriumbij Harm Jansen in Zwolle. Daarvoor had ik les gehad bij Harm Hoeve. Omdat ik verder wilde kijken dan alleen orgel, volgde ik naast het conservatorium ook een studie politicologie. Orgel studeerde ik bij Jos van der Kooy in Den Haag, politicologie aan de Universiteit Leiden.”
Hoe kwam u op het idee om het jaar 1918 als uitgangspunt voor uw cd te nemen?
„Ik werk bij het samenstelllen van de programma’s van mijn orgelconcerten graag met thema’s. Nu ben ik –enigszins– fan van De Stijl, een kunststroming uit die tijd. Aanhangers van deze kunststroming gaan terug naar de basisvormen. Ze brengen een figuur terug tot lijnen en vlakken. Vorig jaar werd het 100-jarig bestaan van De Stijl groots gevierd in Leiden en Den Haag. Ik vind het een interessante tijd, en wilde daar graag iets mee doen. Het jaar 1918 leek mij een goed uitgangspunt; toen eindigde de Eerste Wereldoorlog. Het is een markant moment in de politieke geschiedenis, waarop de wereld veranderde. Dat thema heb ik in het programma van de cd uitgewerkt.”
U citeert in het booklet een uitspraak uit een Manifest van De Stijl uit 1918: „De oorlog destructiveert de oude wereld met haar inhoud.” Op welke manier komt deze destructie in het programma tot uiting?
„Het is niet zo dat je dat in alle composities op de cd direct terughoort. Het zit hem meer in de tijdgeest, waarin grote, radicale veranderingen plaatsvinden en dingen worden afgebroken. Je ziet dat uiteraard op het politieke toneel terug. Grote rijken verdwijnen na de Eerste Wereldoorlog: het Duitse keizerrijk, Oostenrijk-Hongarije, het tsarenrijk in Rusland, ze storten allemaal in. Mensen vragen zich af: welke kant moet het nu op? Ze zoeken nieuwe wegen, en die zoektocht zie je ook in de muziek terug. Zo heb ik op de cd werk staan van Anthon van der Horst, die een eigen toonreeks samenstelt, de modus conjunctus. Hij schreef zijn Toccata in de Tweede Wereldoorlog. Ik speelde het een keer in Duitsland, en toen zei iemand na afloop dat hij de oorlog in dat stuk hoorde. Door de grote clusters komt het orgel bijna de kerk in. Ook heb ik werk opgenomen van Paul Hindemith, die eigen ideeën over harmonie ontwikkelt; en van Siegfried Reda, die een eigen weg zoekt en van de 19e-eeuwse romantiek afstapt. Sommige composities sluiten direct aan bij het jaar 1918. Hendrik Andriessen schreef bijvoorbeeld zijn ”Fête Dieu” in 1918, aan het eind van de oorlog. Claude Debussy, een belangrijk grondlegger van de 20e-eeuwse muziek, overleed in dat jaar. Erg mooi vind ik ook de orgelkoralen van J. S. Bach. Als organist kun je niet om hem heen.”
U geeft ook orgellessen. Hoe vult u de rol als docent in?
„Het ligt eraan wat leerlingen zelf willen, en wie ze zijn. Als ze diensten in de kerk begeleiden, behoort kerkelijk orgelspel standaard tot het lespakket, juist omdat dit aspect vaak te weinig aandacht krijgt. Ik heb nu iemand op les die bezig is met de opleiding voor tweedegraads kerkmuziek. De praktijk van die opleiding wordt ingebed in de orgellessen, het is een soort meester-gezeltraject. Dat vind ik heel leuk.”
Hoe kijkt u aan tegen de orgelcultuur in Nederland? Zijn jonge mensen nog wel te porren voor het instrument?
„Na een kerkdienst komen er weleens kleine kinderen met hun ouders naar boven. Ze zijn altijd gefascineerd door het orgel. In dat opzicht komt het wel goed met de orgelcultuur in Nederland. We hebben fantastische instrumenten. Wat wel een zorgpunt is: er komen steeds minder mensen in de kerk. Dus komen mensen ook niet zomaar meer in aanraking met het orgel. We moeten ons best blijven doen het instrument aan de man te brengen. Het klinkt paradoxaal, maar ik vind bijvoorbeeld dat er te veel orgelconcerten zijn, vaak met een slechte pr. Mensen denken dat het organiseren van veel concerten goed is voor de orgelcultuur. Maar ik denk dat juist helemaal niet. Je kunt beter minder orgelconcerten organiseren met een goede programmering en pr dan het oude patroon in stand houden.”
Kunt u iets vertellen over de cultuur in de Kloosterkerk? Wat spreekt u aan?
„Het kerkbezoek is hier goed en er is een mooie liturgische praktijk. Die is enerzijds klassiek, maar aan de andere kant is er ook ruimte voor vernieuwing. Moderne improvisaties worden gewaardeerd, al is het natuurlijk goed een balans tussen oud en nieuw te houden. En we hebben in het verleden ook wel muziek uitgevoerd die niet voor de hand ligt, zoals een mis van Stravinsky. Eén keer per maand is er op zondagmorgen een cantatedienst, waarin een cantate van J. S. Bach wordt uitgevoerd.”
De cultuur is hoogliturgisch.
„Ja, maar wel laagdrempelig, zeg ik er meteen bij. Onze diensten zijn juist heel toegankelijk voor iedereen. We hebben hier geen gezongen liturgie, zoals in de mis. De dienst begint gewoon met een psalm, en dan volgt een kyrie. Het is in sterke mate een volksliturgie. Ik voel me daar prettiger bij dan wanneer je met hangen en wurgen de gemeente mee moet krijgen door onbekende melodieën of een lange gloria-tekst – wat eigenlijk nooit van de grond komt. Dan begeleid ik liever een gemeente met ”Lof zij de Heer”.”
In juli won u het internationale improvisatieconcours in Haarlem. Hoe kijkt u hierop terug?
„Het was een mooie ervaring met leuke opdrachten. We moesten improviseren met een Japanse danser en met een Chinese shengspeler. Dat was heel uitdagend. Er zijn bij de opdrachten ook wel vragen te stellen. Maar hoe dan ook: ze durven in Haarlem wel te vernieuwen, en dat is mooi. Het was ook een heel intensieve week. Er zijn momenten dat je flink last van zenuwen hebt. Bij mij was dat vooral op dagen waarop ik niet hoefde te spelen. Als ik dan in Haarlem was en ik kreeg de opdracht, dacht ik: nu moet het gebeuren. Tijdens het spelen zelf had ik geen last van zenuwen.”
Op welke manier zijn muziek en geloof voor u met elkaar verbonden?
„Ik vind dat een kerkmusicus wel iets met geloof moet hebben, en dat heb ik zelf dus ook. Ik kom uit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, en dan kom je terecht op deze post in de Kloosterkerk. Sommige mensen denken dan: hoe kan dat? Zelf voel ik hier niet zo’n kloof tussen. Mijn geloof is vrij breed en ik kan qua geloof met veel mensen door één deur. Ik voel me hier goed op mijn plek, maar kan me ook in een sobere dienst thuisvoelen. Wel ben ik altijd snel klaar met diensten waarin het liturgisch een zootje wordt. Liturgie en kerkmuziek bepalen in sterke mate of ik mij in een dienst kan vinden. En een predikant moet gewoon een goed verhaal hebben, dan kunnen woord en muziek elkaar versterken. Ik heb diensten meegemaakt waarvan ik dacht: dit menen we toch niet meer serieus? Denken we nu echt dat dit liturgie vieren is? Dan werd bijvoorbeeld een preek zeer monotoon voorgelezen. Ook aan het voorlezen van een doop- of avondmaalsformulier ging ik me op een gegeven moment erg storen. Als werkelijk niemand oplet omdat het altijd hetzelfde is, waar dient het dan toe?”
Een goed verzorgde liturgie is voor u dus een bepalend kenmerk van de eredienst?
„Ja. Kwaliteit in de liturgie is heel belangrijk. En dat heeft Bijbelse papieren. Ik kan het niet met elkaar rijmen als je je mond vol hebt van lof aan God en van de heiligheid van God, terwijl dat soort dingen in de dienst gebeuren. Dat vind ik een rare combinatie. In de Kloosterkerk is de liturgie met zorg vormgegeven. Er is ruimte voor rust, er wordt nagedacht over elke zin die wordt uitgesproken. Daar heb ik veel waardering voor. Een dienst begint steevast met: „U allen, welkom in deze eredienst. In stilte bereiden wij ons voor op de ontmoeting met de Eeuwige.” De liturgie is iets heiligs.”
Geerten van de Wetering
Geerten van de Wetering (1985) studeerde orgel en improvisatie bij Jos van der Kooy en kerkmuziek en koordirectie bij Theo Goedhart aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Ook studeerde hij politicologie aan de Universiteit Leiden.
Van de Wetering is organist van de Kloosterkerk in Den Haag en dirigent van het Woerdens Kamerkoor. Hij beheerst een breed repertoire met speciale interesse voor 20e-eeuwse en hedendaagse muziek. Als solist concerteert hij in binnen- en buitenland. Van de Wetering werkt regelmatig samen met koren en orkesten.
Op zijn nieuwe cd ”1918. Organ music from a new era” bespeelt hij het Marcussenorgel van de Kloosterkerk. De cd bevat werken van componisten die in de 20e eeuw een duidelijk eigen geluid lieten horen of een bepaalde stroming vertegenwoordigden, zoals Hendrik Andriessen, Claude Debussy, Paul Hindemith, Germaine Tailleferre, Anthon van der Horst, Siegfried Reda en anderen.
In juli won Van de Wetering het Internationaal Improvisatieconcours Haarlem. Van de Wetering is getrouwd en heeft twee kinderen.