Cultuur & boeken

Miskotte leed aan zijn tijd én aan zichzelf

De hervormde theoloog dr. K. H. Miskotte (1894-1976) verstond de tijdgeest als geen ander. Donkere wolken pakten zich boven hem samen: de oorlog, het nihilisme, de secularisatie. Maar ook vanbinnen stormde het bij hem volop.

Klaas van der Zwaag
5 October 2018 16:42Gewijzigd op 16 November 2020 14:17
Miskotte in Amsterdam. beeld Universiteit Leiden
Miskotte in Amsterdam. beeld Universiteit Leiden

Van weinig Nederlandse theologen van naam zijn zo veel dagboekaantekeningen bekend als van Miskotte. Deze maand verscheen het vierde deel, dat de bewogen jaren 1938 tot 1940 beschrijft. Vrijdag 5 oktober had de presentatie plaats in Amsterdam.

De dagboeken beginnen met de laatste negen maanden van Miskottes predikantschap in Haarlem. Hij heeft het daar goed naar zijn zin, zeker zijn vrouw Cor en de kinderen, maar er is de lokroep van Amsterdam, een „echt grote stad.” Hij vermoedt dat hij daar meer armslag krijgt voor zijn theologische talenten en daar de hartslag van de samenleving beter kan volgen. Zomaar een dagboeknotitie: „Mijn trots: het grote op een afstand te ruiken; een vrijwel onfeilbare intuïtie voor het wezenlijkste werk van deze tijd.” Op 25 september 1938 wordt hij in Amsterdam bevestigd.

Zenuwslopend

Het zijn zenuwslopende jaren, tussen 1938 en 1940, zo schrijven de redacteuren Willem van der Meiden en Wilken Veen. Miskotte is in deze tijd ongekend productief. Hij publiceert veel en dat is alleen mogelijk dankzij zijn tomeloze leesdrift. Hij leest tot diep in de nacht theologie, filosofie, romans, poëzie. De dagboeken doen er –staccato– uitgebreid verslag van. Dat hij daarbij ook nog tijd heeft voor vrouw en kinderen, voor zijn zieke vader, die in 1940 overlijdt, is nauwelijks voorstelbaar.

In het nazisme ziet hij de aanval van het moderne heidendom op de kerk en Israël, „de wereldomwenteling door de Antichrist!” Hij laakt de zijns inziens lafhartige opstelling van de regering-Colijn en zijn eigen Hervormde Kerk. „Wij zijn gebroken voor de strijd begon. En in onbenul vergaderen en confereren wij over hetgeen niet terzake doet.” Hij heeft haast om ”Edda en Thora”, de krachtmeting tussen Germaans heidendom en de God van Israël, af te maken, anders verschijnt het niet meer voor de oorlog, zo schrijft hij in 1939.

Innerlijk

De dagboeken leggen het innerlijk van Miskotte op ongekende wijze bloot. Hij voelt zich in alles tekortschieten. Hij heeft grote moeite met huis- en ziekenbezoek. Hij weet geen positieve woorden te vinden, worstelt zelf met de godsvraag. „Ik ben geen christen, maar hoe meer ik christen wórd, des te meer impopulair zal ik worden.” Al deze gebeurtenissen maken Miskotte tot een vat van tegenstrijdigheden. „Als de mensen alles wisten, mijn eigen tweespalt…” „Broos, vol breuken, poreus is en blijft mijn wezen.”

Hij speelt zelfs met de gedachte van de vlucht uit het ambt. „Wanneer ik uit het ambt treed –zo vraag ik mij met schrik af– zal ik dan in de kerk blijven?” „Gruwel is mijn ambt voor God –als deze God bestaat– maar een gruwel ook als Hij niet bestaat.”

Toch vindt hij zekerheid in de genadige toerekening van buitenaf, in het Woord en in het gebed. Hij weet dat God boven alles staat. „God kijkt toe bij al de waanzin der wereld; dat kán niet anders betekenen dan dat de rechtvaardige mag gaan slapen.” Hij herinnert zich zijn moeder, die na de zondagse dienst vaak verdiept was in een stichtelijk boek. „En meestal was het Kohlbrugge!” Miskotte wilde zelfs op hem promoveren. „Het Réveil heeft ons veel te christelijk gemaakt”, noteert hij ergens.

Hij heeft nooit dualist kunnen zijn, schrijft Miskotte. Hij drinkt de schepping in, dompelt zich in de cultuur, de schone letteren. „Zonder schaamte vrijwel, beken ik mij dat er van een verlangen naar de hemel weinig in mij leeft.” Dat zogenaamde ‘heimwee’ is slechts een „platonische survival.”

Hij geniet vooral van het samenzijn met zijn vrouw Cor („lief en stralend als altijd”) en het gezin en de gezelligheid, „een schijnsel van een metafysische diepte, van een goddelijke saamhorigheid.” Al vindt hij het jammer dat Cor niet van zijn lievelingscomponist Gustav Mahler houdt, die even innerlijk verscheurd is als hijzelf. „Wat is toch de ban over haar, alleen het lineaire in de muziek te vereren en de kleur te vermijden en te moeten verachten?”

Tegelijkertijd lijdt hij aan het leven, het nihilisme („vóórgevoel van een nieuw wereldtij: de koude Antichrist”), de crisis in de cultuur en het beginnend verval in de kerk. „Beklemmend is de onkunde van de gemeente, het verval der catechisaties; er zal geen weerstand zijn, omdat men niet weet waarom het gaat.”

De dagboeken weerspiegelen een gistende tijd, opgetekend door een observator bij wie het vanbinnen evenzeer gistte en kolkte.

Boekgegevens

Uit de dagboeken 1938-1940, dr. K. H. Miskotte; uitg. Kok, Utrecht, 2018; ISBN 978 90 435 3004 0; 965 blz.; € 49,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer