Synode van Dordt kwam er vooral dankzij Zeeland
De schoolplaat van de Dordtse synode van 1618-1619 staat voor de kansel van de Gasthuiskerk in Zierikzee. Dat die synode er kwam, was voor een belangrijk deel te danken aan de Zeeuwse Staten en classes, aldus dr. H. Uil.
In zijn lezing op het congres ”De Dordtse synode en Zeeland” van de Stichting Studie der Nadere Reformatie, zaterdag in Zierikzee, noemde de stadshistoricus van Zierikzee de voorbereidingen om de synode te laten plaatsvinden zelfs „de werkelijke strijd.” Als het aan de Staten van Holland en de remonstranten had gelegen, was die synode er volgens Uil nooit gekomen. „Maar Gelderland, Zeeland, Friesland en Groningen waren van het begin af van mening dat het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten alleen opgelost kon worden met het houden van een nationale synode.”
In 1586 werd op de synode van Den Haag Zeeland aangewezen als gewest dat de eerstvolgende nationale synode moest beleggen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand speelde het conflict tussen Gomarus en Arminius hoog op. Die strijd tussen de beide theologen kreeg ook een politieke lading, waardoor een burgeroorlog dreigde. De Zeeuwse kerken en de Zeeuwse Staten voelden sterk de noodzaak van unanimiteit in deze kwestie.
Met grote regelmaat stuurden ze delegaties naar Den Haag om te pleiten voor een vergadering. „Dat ze dat met zo veel vasthoudendheid konden doen was te danken aan de hechte samenwerking tussen de Zeeuwse kerken en de Zeeuwse Staten. De muren rond kerkelijk Zeeland waren strak opgetrokken om de eenheid te bewaren”, aldus Uil. De kerken en de Staten van Zeeland ondervonden veel steun van prins Maurits.
Maatstaf orthodoxie
Tijdens de Dordtse synode werd er lang gesproken over het geschil tussen gomaristen en arminianen. De Dordtse Leerregels werden een belangrijke maatstaf voor orthodoxie, aldus ds. C. J. Meeuse, emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten. „In Zeeland was men waakzaam voor insluipende dwalingen. Zo werden in 1676 Momma en Van der Waeyen afgezet vanwege hun afwijkende standpunten. Ruimte voor andere standpunten was er niet.”
Dat er op de Dordtse synode ook over pastoraat en catechese werd gesproken, is wat onderbelicht, aldus ds. Meeuse. „In de veertiende en de vijftiende zitting kwamen deze onderwerpen aan bod. Predikanten maakten zich zorgen over het feit dat de leerdiensten er vaak bij inschoten. Kerkleden gingen werken op het land, predikanten gingen preken in buurgemeenten. Het advies van de synode was de leerdiensten kort en eenvoudig te houden. Het predikantsgezin moest het goede voorbeeld geven in het trouw ter kerke komen.”
Dat de predikanten van de Nadere Reformatie invulling gaven aan de voornemens van de synode, toonde ds. Meeuse met verschillende voorbeelden aan. „Jacobus Koelman gaf na de dienst catechese aan de jonge leden van de gemeente. Een ander gebruik uit die tijd was om jongeren voor in de kerk de catechismusvragen en -antwoorden te laten opzeggen. Willem Teellinck schreef een boek voor de catechisatie thuis. Het was 800 bladzijden dik en hij liet 1000 exemplaren drukken. Ook pakten Koelman en Brakel het advies van de synode op om theologiestudenten te onderwijzen in de godzaligheid.”
Verslaglegging
In het middagdeel van het congres ging dr. P. C. Hoek, docent aan het Hersteld Hervormd Seminarium in Amsterdam, in op de verslaglegging van de Dordtse synode. „Van meet af stonden twee historiografische standpunten tegenover elkaar, dat van de contraremonstranten tegenover de remonstranten”, aldus dr. Hoek.
In 1704 kwam van de remonstrantse predikant Gerard Brandt een geschiedschrijving over de Dordtse synode uit. Brandt laakte de omgang met de remonstranten tijdens de vergadering. De Zeeuwse piëtist Jacobus Leydecker bestreed de beschuldigingen van Brandt. „Leydeckers werk was niet alleen een pleidooi voor de juiste weergave van de synode, maar ook voor de wijze waarop de synode met de remonstranten is omgegaan. Hij wilde de Dordtse vaderen niet als heiligen verheffen, maar God de eer geven voor het verwekken van zulke gezegende werktuigen.”