Veel pioniersplanten door droge zomer
De droge zomer en de lage waterstanden in de rivieren hebben veel pioniersplanten de kans gegeven om te ontkiemen op plaatsen waar normaal gesproken water staat.
Overvloedig water in de winter en in het voorjaar brengt massa’s zand, klei en slib mee dat op de oevers achterblijft en een vruchtbare bodem vormt voor pioniers van allerlei slag. De dynamiek van de rivieren zorgt voor verrassingen.
Een middagje struinen op dinsdag door de uiterwaarden met bioloog en plantenkenner Erik Simons (40) uit Wageningen verandert in voorzichtig wandelen door een prachtige tuin met een enorme verscheidenheid aan bijzondere planten die je niet wilt vertrappen. Simons, zelfstandig onderzoeker en als vrijwilliger actief bij natuuronderzoeksinstituut Floron, benoemt moeiteloos de ongeveer 400 soorten op de Ewijkse Plaat, een zanderige oever ten zuidwesten van de Waalbrug bij Ewijk. Talloze soorten komen van elders en zijn hier via de grootste snelwegen van de natuur naartoe gebracht en aangespoeld. De Nederlandse natuur kent zo’n 1700 soorten planten.
Van Gogh
„Kijk, Van Gogh”, glimlacht Simons als hij de krib nadert die de stroming in de drukst bevaren rivier van het land wat tempert. Tussen de basaltblokken schieten tientallen zonnebloemen de hoogte in. Wat dichterbij staan tomatenplanten te bloeien waarvan er één vruchten zo groot als een pingpongbal draagt. „Die moeten nog even rijpen, over een week kun je ze plukken”, schat Simons. Naast de tomaten staat de giftige doornappel, met vruchten die net zo groot en minstens even groen zijn.
Voor de leek houdt het hier op, maar Simons gaat op de knieën en inventariseert al snel een twintigtal andere soorten waarvan de zaden hier bij hoogwater zijn beland. De rode ganzenvoet, de zeegroene ganzenvoet, de goudbes, een lampionachtig plantje uit Zuid-Amerika dat hier op eigen kracht terecht is gekomen.
Rariteitenkabinet
„Een rivierbed is een rariteitenkabinet”, stelt de bioloog vast. „Hier, papegaaienkruid, zwarte nachtschade en op het zandduin het droogteminnende druifkruid. Ruik maar wat een sterke geur. En daar ijzerhard, een warmteminnend plantje dat je alleen langs de rivieren, in Zeeland en in Zuid-Limburg tegenkomt.”
Het fijngewreven blad van de welriekende ganzenvoet ruikt onmiskenbaar naar petroleum. „In Mexico zetten ze er thee van.” De teunisbloem met zijn gele kroonblaadjes is ook voor plantenkenners een lastige: „Daar hebben we tientallen soorten van in Nederland. Er wel 120 verschillende; die kun je alleen met behulp van een loep van elkaar onderscheiden.”
Meer ruimte
Deze keur aan planten is te danken aan het feit dat de rivier de afgelopen jaren meer ruimte heeft gekregen. Nevengeulen worden opengehouden om bij hoogwater te dienen als waterberging en om de natuur extra ruimte te geven. Bij hoogwater sleurt de rivier enorme hoeveelheden zand en slib mee. Zodra het water wat tot rust komt, zakt het zand naar de bodem en vormt direct aan de waterkant rivierduinen. „Jaarlijks kan er gemakkelijk een halve meter bij komen.”
Achter de duinen slaat het minder zware slib neer in de komgronden, die lager liggen en natter zijn en dus een heel andere vegetatie kennen. Hier geen kruisdistels, grote bossen brandnetels of klissen die een eldorado vormen voor vlinders en vogels, maar dichte velden met bruin cypergras, liggende ganzerik met zijn kleine gele bloemetjes, naaldwaterbies, stekelnoot en zilverschoon, dat zijn naam dankt aan de glans aan de onderkant van het blad.
Door de droogte van de laatste maanden is het water uit de nevengeul grotendeels weggelopen en de zompige bodem met daarin een weggezakt roeibootje zichtbaar geworden. De grote grazers die moeten voorkomen dat het hier één grote ondoordringbare massa wordt, laten diepe sporen in de blubber achter. Honderden grauwe ganzen zitten luidruchtig te gakken en gaan op de vleugels als ze worden benaderd. De zwemvliezen aan hun poten hebben de zachte bodem met een stempel bewerkt, zo lijkt het.
Dynamiek
De dynamiek die zo kenmerkend is voor de brede oevers van de Waal is een stuk minder in de Schoutenwaard, bij Randwijk aan de Nederrijn. Met stuwen houdt Rijkswaterstaat het waterpeil hier, aan de voet van de Wageningse Berg, onder controle. Hier geen turbulent klotsende golven met overvloedige zandafzetting of rivierduinen. De slikachtige oevers zijn begroeid met waterweegbree, het vochtminnende bruin cypergras en rode ogentroost, een halfparasiet die een deel van zijn voedsel rooft van de grassen, zeggen en klavers om hem heen. Iets hoger staat een meidoornstruik, zwaar beladen met oranje bessen.
De droge zomer heeft de groene kikker in de uiterwaard geen kwaad gedaan, het wemelt ervan. Op de grens van land en water beweegt het fioringras mee met de kabbelende golfjes. Dit plantje heeft zich volkomen aangepast aan een omgeving die geregeld onder water loopt. Het ligt plat op de bodem en richt zich op als het onder water komt te staan. Het plantje is verankerd met worteltjes die het op de knoopjes van de stengel ontwikkelt. Wat verder van het water af bloeit paars de meerjarige grote kattenstaart en hangt een geurige wolk boven een groep planten met lichtblauwe bolvormige bloemetjes: watermunt.
Ook staan er vierdelig tandzaad en knikkend tandzaad, dat zijn bloemetje laat bungelen. „Dit zijn laatbloeiende eenjarige plantjes, helemaal aangepast aan droogvallende slikoevers”, legt Simons uit. „Het seizoen begint hier altijd laat, want in het voorjaar staat er nog een meter water. Elke zone heeft zijn eigen begroeiing. Afhankelijk van vocht en hoeveelheid zon komen zaden tot ontkieming, waarna ze een groeispurt inzetten.”
Het rivierwater voert de zaden mee, zodat ze overal langs de oever terechtkomen. Maar de voortplanting is niet alleen afhankelijk van de stroming. „Eenden slobberen allerlei zaden van het wateroppervlak en nemen daarbij de piepkleine zaadjes mee, die ze daarna uitpoepen. Of zaden blijven aan hun veren hangen en vallen er elders weer af. Zo hechten ze zich met hun kleine haakjes ook aan de vacht van de grote grazers, die op hun beurt eveneens helpen bij de verspreiding. Simons: „Vroeger waren die plantjes zeldzaam, nu heb ik ze zelfs in de tuin.”
Exoten
Veel van de planten die aan de oevers van de rivier te vinden zijn, worden aangevoerd van elders. Zaden uit Oost- en zuidelijk Europa vinden via het stromende water hun weg naar onze streken. Afhankelijk van de weersomstandigheden en de ondergrond ontkiemen de zaden en ontwikkelen zich tot volwassen planten. Deze exoten zijn vaak opportunistische pioniers die het goed doen zolang ze op de kale oevers geen concurrentie ondervinden van andere planten, schimmels of parasieten. De meest besproken exoot van de laatste jaren, de Japanse duizendknoop, tref je nooit aan in een heideveld of in een bos met haagbeuken, zegt bioloog Erik Simons veelbetekenend. „Die doet het goed in verstoorde milieus van de bewoonde wereld.”