Kerk & religie

Kerkhistorie met knipoog: de ”blos der schaamte” van de VU

Zouden ze er nog zijn, de excentrieke professoren? Zoals de hooggeleerde die in mijn tijd op een fiets met rammelend spatbord zonder jasbeschermer prinsheerlijk door de prinsenstad naar zijn werk toog? Of de verstrooide professor, zoals de Kamper ethicus G. Brillenburg Wurth, die –als ik Bert Klei van Trouw mag geloven– op weg naar de hogeschool tot de ontdekking kwam dat hij zijn hoed vergeten had en toen zijn fiets tegen een boom zette om hem te halen?

Jan van der Graaf
17 September 2018 09:54Gewijzigd op 16 November 2020 14:07
Studenten voor het oude VU-gebouw aan de Keizersgracht. beeld HDC
Studenten voor het oude VU-gebouw aan de Keizersgracht. beeld HDC

Feit is dat het universitaire leven er vroeger geheel anders, curieuzer zelfs uitzag dan vandaag. Dat besefte ik nog eens bij het lezen van ”Herinneringen” van prof. mr. P. A. Diepenhorst (1879-1953). Hij was van 1904 tot 1949 hoogleraar aan de juridische faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Op 25-jarige leeftijd was hij dat al, waardoor het hem verlegen maakte dat hij met professor werd aangesproken, omdat studenten soms ouder waren dan hij.

Met de benaming ”universiteit” was men aan de VU, blijkens een feestrede van Abraham Kuyper op het koperen feest, ook „tot blozens toe verlegen.” Kuyper had gejuicht dat „het honderdtal studenten” bijna was bereikt. Ongeveer twintig studenten studeerden toen rechten. Maar al verscheen er op de colleges slechts één student, nochtans werd deze door de hoogleraar met ”mijne heeren” aangesproken. Dat was niet misplaatst „omdat des hoogleraars bezielend enthousiasme de collegezaal vulde.”

Maar toen kwam de vermeerdering van het studentental. Die ”volte”, die ”massa”, doet Diepenhorst denken aan ”De opstand der horden” van de Spaanse filosoof Ortega Y Gasset. Deze schreef: „De steden zijn vol menschen. De treinen vol reizigers. De café’s vol klanten. De straten vol voorbijgangers.” Nergens was meer een plaats te vinden, verzuchtte hij.

De ”volte” aan studenten had echter ook wel weer zijn bekoring, „waar toch in de veelheid van studenten voor een goed deel des professors heerlijkheid is gelegen.” Diepenhorst stelde zich ermee tevreden: „De blos der schaamte (…) mag voor den blos der vreugde over het verkregen resultaat plaats maken, mits slechts het oog geopend blijft voor de gevaren, die uit deze veranderde positie voortvloeien.”

En dan de studenten zelve. Toen de eerste vrouwelijke student zich aanmeldde werd er voor dit ”singuliere geval” een aparte senaatsvergadering belegd. Door sommige studenten „schijnt het college te worden gelijkgesteld met een gif, dat in zo klein mogelijke hoeveelheid dient te worden genuttigd.” Toen een minimum van twee jaar college lopen werd ingevoerd, deed een student op 13 februari 1938 zijn intree in de collegezaal om „punctueel op 12 februari 1940” weer afscheid te nemen.

Diepenhorst verhaalt ook nog over zijn examens, één per dag. Hij vertelt van „een buitengewoon aardige examinanda” tijdens een examen buiten de universiteit, tot wie de examencommissie „in de meest kiesche en gevoelvolle termen” en „tot haar innig leedwezen en met diepe droefheid” moest meedelen dat het begeerde diploma niet kon worden uitgereikt. „Als het u nu toch zoo spijt, begrijp ik niet waarom u het mij niet geeft”, repliceerde zij. Aardig geëmancipeerd, zou ik denken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer