Koudwatervrees rond het rugzakje
Steeds meer leerlingen met beperkingen gaan naar een gewone basisschool. „Maar als het draagvlak onder de leerkrachten niet groter wordt, komt er van de integratie van deze kinderen niets terecht”, stelt dr. H. Veneman.
In opdracht van het ministerie van Onderwijs lichtte ze de eerste ervaringen met de leerlinggebonden financiering door. Volgens deze regeling -beter bekend als het rugzakje- hoeven kinderen met beperkingen niet meer allemaal naar het speciaal onderwijs, maar kunnen ouders ervoor kiezen hun kind bij de dichtstbijzijnde basisschool aan te melden. Daar wordt met het geld uit het rugzakje de nodige extra hulp geregeld.
Aan de invoering van de regeling gingen twee proeven vooraf. Veneman promoveerde deze maand aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar de uitkomsten van deze experimenten. Mede op basis van de proeven zijn de criteria voor de toekenning van een rugzakje aangepast. Sommige richtlijnen bleken te vaag. Beperkingen die kinderen hebben, blijken soms ook moeilijk te meten.
Veneman onderzocht of de angst terecht is dat er meer leerlingen met handicaps dan voorheen zullen worden aangemeld, waardoor de overheid met een enorme kostenstijging te kampen zou krijgen. Volgens de onderwijskundige zijn er 4 procent meer aanmeldingen te verwachten, maar zal 35 procent van die extra gegadigden worden afgewezen.
Toekennen en afwijzen gebeurt in het hele land nu volgens dezelfde criteria, terwijl die in het verleden per school verschilden. „Uit mijn onderzoek blijkt dat de criteria voor spraak/taalmoeilijkheden en meervoudige handicaps de achterliggende zeven jaar nogal zijn aangescherpt, waarschijnlijk vanwege de groei van deze groepen. De maatstaven voor doven en zeer moeilijk lerende kinderen zijn juist verruimd. Van de criteria kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken, maar dat blijkt niet erg vaak te gebeuren. De leden van de indicatiecommissies blijken positief over de nieuwe beoordelingsmethoden: transparanter en gestructureerder. De medische criteria vinden ze bruikbaar, maar de onderwijsbeperking die een afwijking oplevert, blijkt veel minder gemakkelijk vast te stellen. De commissies zeiden ook dat de beoordeling veel meer tijd kost dan vroeger, omdat de rapportage aan hoge eisen moet voldoen.”
Een andere onderzoeksvraag betrof het draagvlak voor de nieuwe regeling. „Ouders blijken positief over de integratie, maar benadrukken wel sterk dat het per kind kan verschillen of plaatsing op een gewone basisschool wenselijk is. Als een leerling altijd de slechtste van de klas is en dat ook als een probleem ervaart, kan hij beter naar het speciaal onderwijs gaan.”
Leerkrachten staan huiveriger tegenover de komst van leerlingen met beperkingen naar een reguliere school. Zij vinden vaak dat ze er te weinig voor zijn toegerust en dat ze al genoeg problemen in hun grote klassen hebben. Veneman verklaart die huiver uit de beeldvorming die door tv-documentaires is ontstaan: „Alsof scholen overspoeld zouden worden met zwaar gehandicapte kinderen, die met bussen vol worden aangevoerd. Zo ligt het niet.”
De overheid heeft tijdens de invoering van de leerlinggebonden financiering veel energie in de indicatiestelling gestoken, maar te weinig in goede voorlichting, vindt de promovenda. „Veel huiver is onterecht. Van de blinden en slechtzienden gaat 75 procent al naar een gewone basisschool. Je hoort nooit dat dat onoverkomelijke bezwaren oplevert.”
Scholen die inmiddels ervaring hebben opgedaan met de integratie van kinderen met beperkingen zijn daarover ook positief, zo blijkt uit Venemans onderzoek. „Ze noemen het goed voor de hele klas: kinderen leren rekening te houden met elkaar. De integratie geeft een positieve wending aan het onderwijs. Door de inzet van onderwijsassistenten en ambulante begeleiders hoeft de aandacht voor die ene leerling ook niet ten koste te gaan van de rest van de klas. Alleen bij kinderen met grote gedragsproblemen ligt het moeilijker. In het algemeen zijn de reacties echter positief. Scholen zonder deze ervaring hebben vaak nog veel koudwatervrees. Het speciaal onderwijs heeft de veranderingen sneller opgepikt dan veel leerkrachten in het basisonderwijs.”