De Dordtse synode leverde de Gereformeerde Kerk van de Republiek niet louter winst op. Prof. dr. Judith Pollmann: „Er bleef spanning bestaan tussen overheid en kerk.”
De hoogleraar vroegmoderne Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden sprak dinsdagavond voor zo’n 200 belangstellenden in de Grote Kerk te Dordrecht, waar de synode indertijd werd geopend en gesloten. De lezing was georganiseerd door de Vereniging Oud-Dordrecht en de Vereniging Vrienden van de Grote Kerk te Dordrecht, als een van de eerste activiteiten in het kader van 400 jaar synode van Dordrecht.
Ontwerpfout
„De synode van Dordrecht werd bijeengeroepen om een kerkelijk geschil op te lossen dat de Nederlanders tussen 1610 en 1618 tot op het bot verdeelde en het land aan de rand van een burgeroorlog bracht”, aldus prof. Pollmann. Als een van de oorzaken van deze roerige tijd noemde zij „een ontwerpfout” in de Unie van Utrecht. „Ieder gewest voerde een eigen godsdienstpolitiek, maar de kerk ging over de leer. De overheid betaalde de predikanten en bepaalde de organisatie van de kerk. Het is de vraag of de staat ook iets te zeggen had over de manier waarop voorgangers zouden preken.”
Toen er in de kerk een theologisch geschil ontstond, werd het probleem volgens de Leidse hoogleraar acuut. „Het betrof een meningsverschil over de uitverkiezing. De hoogleraren Jacobus Arminius en Franciscus Gomarus hadden tegenover elkaar gestaan. De door hen opgeleide predikanten brachten de meningsverschillen de gemeente in. Duizenden opruiende pamfletten wakkerden de polarisatie verder aan.”
De Staten van Holland, onder leiding van landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, bepaalden dat in de kerken niet gepreekt mocht worden over de taak van de overheid en over de uitverkiezing. „Van Oldenbarnevelt vond dat deze beslissing niet ging over de leer, maar over de organisatie van de kerk”, legde prof. Pollmann uit. „De contraremonstranten wilden niet zwijgen over het leerstuk van de uitverkiezing. Zij vonden dat de kwestie juist wel de inhoud van de leer betrof.”
Beide partijen demoniseerden elkaar, aldus de hoogleraar. „De remonstranten zeiden dat de contraremonstranten leerden dat wie uitverkoren was, kon zondigen zo veel hij wilde. Verder beweerden ze dat de tegenpartij een nieuwe inquisitie wilde invoeren. Ook typeerden ze hun tegenstanders als buitenlanders. Dat laatste was niet helemaal onterecht. Een behoorlijk deel van de contraremonstranten was als geloofsvluchteling naar de Republiek gekomen.”
De contraremonstranten konden er volgens haar ook wat van. „De remonstranten wilden in hun oog de staat boven de kerk stellen. Een ander verwijt was dat de remonstranten crypto-katholieken zouden zijn. Van Oldenbarnevelt zou het land willen terugbrengen onder het juk van Spanje.”
Staatsgreep
Prins Maurits ondernam actie door middel van wat prof. Pollmann „een staatsgreep” noemde. „Hij dankte de troepen af die op de hand van de remonstranten waren en hij zette Van Oldenbarnevelt gevangen. Het was allemaal ver afgeraakt van de genade.”
Het gevolg was dat er een nationale synode kwam. „Tijdens de Dordtse synode werden de dertien gedaagde remonstranten heengezonden en door de Staten verbannen, omdat ze weigerden te accepteren dat ze niet meer mochten preken. Honderdveertig predikanten van de kerk in de Republiek wilden hun mening niet opgeven en werden ontslagen. Dat was 10 procent van het totale aantal. Daardoor ontstond de Remonstrantse Broederschap.”
Gevolgen
Prof. Pollmann sprak ook over de gevolgen voor de Gereformeerde Kerk. In de eerste plaats noemde ze de totstandkoming van de „helder geformuleerde Dordtse Leerregels.” Maar er was meer. Zo gaf de synode de aanzet tot een nieuwe Bijbelvertaling, kwam er meer aandacht voor het godsdienstonderwijs en het toelatingsbeleid van nieuwe predikanten, en werd de kerkorde herzien.
Toch was er in de ogen van de hoogleraar ook sprake van verlies. „De synode van Dordrecht was door de staat gefaciliteerd. Daarmee bleef de spanning tussen kerk en staat bestaan. De kerk mocht dan wel zelf beslissen over haar leer; ze bleef uiteindelijk toch bij de overheid op schoot zitten.”