Emancipatie ouderen beoogt meer dan materiële belangen
Ouderenemancipatie vraagt ook om dank en waardering voor de bijdragen van de oudste generaties aan het Nederland van nu. Samen met de jongere generatie moeten overheid en kerk hieraan vorm en inhoud geven, betoogt drs. Gerard J. Hazenkamp.
Veroudering is het proces van geleidelijke verzwakking van fysieke, psychische, culturele en sociale vermogens van de mens. Ouderen hebben doorgaans steeds minder levenskracht om voor hun materiële belangen zoals inkomen, huisvesting, zorg en mobiliteit op te komen en hun levenskwaliteit zelf te bewaken. De sociale en maatschappelijke posities die zij voorheen innamen, zijn meestal in aantal afgenomen, vervaagd en vaak ook geleidelijk verdwenen.
De term sociaal slaat hierbij op het samen leven van mensen (samenleving), de term maatschappelijk op het samen werken van mensen aan het voortbestaan van het land (maatschappij).
Als we het klassieke beeld van de levenstrap voor ogen hebben, leidt veroudering tot een plaats op een lagere trede. En wie op een lagere trede staat, moet omhoog kijken om een nog niet verouderde medemens te kunnen zien. Wie op een hogere trede staat, kijkt omlaag naar de ouder geworden medemens.
Naar omlaag kijken, kan veranderen in neerkijken op ouderen. Dan is er sprake van gerontofobie: vrees voor het ouder worden, voor de eindigheid van het aardse leven, voor afnemende belangstelling vanuit je omgeving, voor discriminatie en dergelijke. Naar omhoog kijken, kan veranderen in opkijken tegen jongeren. Dan verlangt men terug naar die hogere trede in de vroegere levensfase.
Dat je op een lagere trede terechtgekomen bent, zou zeker te aanvaarden zijn, ware het niet dat de treden maatschappelijk en sociaal gerelateerd zijn. De sociale afstand van ouderen tot de jongere leeftijdscategorieën wordt bovendien steeds groter.
In een wereldwijd onderzoek uit 2012 kwam onder meer de stelling aan de orde dat ouderen te veel politieke invloed hebben. In Nederland was 15 procent van de bevolking het (zeer) eens met deze stelling. In Duitsland en Zweden lag dat aandeel op meer dan 30 procent (Demos, maart 2018). Een indicatie die tot nadenken stemt en een associatie oproept met de jonge koning Rehabeam, zoon van koning Salomo. Hij stuurde zijn oudere adviseurs weg en luisterde liever naar zijn jongere adviseurs.
Levensfasen
We kunnen een viertal levensfasen onderscheiden. De educatieve fase loopt tot 20/25 jaar. Dit is een voorbereiding op de maatschappelijke fase, die tot 63/67 jaar gaat. Deze fase is gericht op de instandhouding en zo mogelijk versterking van de maatschappij. Dan is er de (nog naamloze) derde fase, tot 75/80 jaar. De vierde fase (80+), de zogenoemde sociale en reflectiefase, is gericht op de instandhouding van het eigen samenlevingsverband en het doorgeven van levenservaringen. De jaargrenzen zijn variabel en liften mee met de stijgende levensverwachting.
De derde levensfase (63/67 tot 75/80 jaar) kenmerkt zich door een scala van activiteiten: al dan niet in deeltijd doorgaan met betaalde arbeid, onbetaalde arbeid (bijvoorbeeld op het terrein van wetenschap en kunst), vrijwilligerswerk, mantelzorg, aandacht voor kinderen en kleinkinderen, educatie, studie, hobby’s, sport, reizen enzovoort.
Een dominante functie, die karakteristiek is voor deze derde fase, is vooralsnog niet aan te geven. Een fase die (nog) niet benoemd kan worden, biedt helaas geen identificatie en is niet aantrekkelijk voor het zelfbeeld van mensen die tot deze leeftijdscategorie behoren. Daar komt bij dat de derde levensfase veel mensen telt die qua leeftijd wel hiertoe behoren, maar zich in veel opzichten gedragen alsof ze nog bij de tweede fase horen. Dit zijn de overjarige tweedefasers. Ook het omgekeerde komt voor, maar in mindere mate: tweedefasers die, bijvoorbeeld na langdurige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, ernaar verlangen tot de derde fase te behoren. Dit zijn de onderjarige derdefasers.
Overlappend fasegedrag komt ook voor aan het einde van de derde levensfase, wanneer ouderen door jongere ouderen voortijdig een rol krijgen toegewezen die bij de vierde fase hoort. Hij of zij fietst „nog”, wandelt „nog” vaak of doet „nog” veel vrijwilligerswerk. Deze „nog”-mensen worden geacht zich te gedragen volgens hun leeftijd. Ze worden als het ware uit de derde fase verdreven.
De afstanden tussen de vier levensfasen worden vergroot door bepaalde maatschappelijke trends. Te denken valt aan digitalisering, globalisering, flexibilisering (vooral op de arbeidsmarkt), verbreding en verharding van de marktwerking, stimulering van de participatiemaatschappij, secularisering en vergrijzing.
Sociale insluiting
In Nederland houden veel organisaties zich bezig met de belangen van ouderen. Denk aan ouderenbonden, vakbonden, politieke partijen, diaconieën, omroepen, patiëntenorganisaties en uitgevers. Zij komen op voor allerlei materiële belangen, maar schenken ook aandacht aan andere aspecten van het leven van ouderen. Dit laatste doen met name de levensbeschouwelijke ouderenbonden.
Opvallend is dat in de doelstelling en activiteiten van de belangenorganisaties het behouden van bestaande en het zo veel mogelijk terugkrijgen van vroegere rechten en voorzieningen dominant zijn. Het meest uitgesproken daarin is de politieke partij 50PLUS. Zij eist dat de AOW-leeftijd weer teruggaat naar 65 jaar, evenals herstel van de koopkracht en de pensioenindexatie. Het eendimensionale materiële belang verdringt zo het meerdimensionale streven naar erkenning en sociale insluiting van ouderen, gelijkwaardigheid en ontmoeting met jongere generaties. Daardoor krijgt de zogenoemde ouderenemancipatie in de missies van deze organisaties geen of weinig aandacht.
Behalve op belangenbehartiging ligt het accent bij ouderenemancipatie vooral op het sociale aspect. Het gaat erom dat ouderen gezien, gehoord, gevraagd, gerespecteerd en gewaardeerd worden. Ze willen erbij blijven horen en zo lang mogelijk een gewaardeerde bijdrage leveren aan het sociale leven.
Dit verlangen is van alle tijden. In de Bijbel lezen we onder meer dit visioen van de profeet Zacharia: „Opnieuw zullen er op de pleinen van Jeruzalem oude mensen zitten, steunend op hun stok vanwege hun hoge leeftijd, en de straten zullen krioelen van de spelende kinderen” (Zach. 8:4-5).
Volgens de aanvankelijk positieve idealen van de Franse Revolutie waren ouderen dragers van een erfenis die oude, constructieve krachten in de samenleving oproept. Zo werden bijvoorbeeld op feesten „de vaandels van de zesentachtig departementen door zesentachtig grijsaards gedragen.” Aldus Simone de Beauvoir in haar studie over de ouderdom.
Belemmeringen
De emancipatie van ouderen wordt belemmerd door onder meer deze factoren:
De vrees voor het ouder worden vergroot de sociale afstand tot andere en oudere ouderen. Verder zijn gemeenschapszin en gezamenlijke verantwoordelijkheid ook onder ouderen afgenomen.
Mensen worden pas geconfronteerd met emancipatie van ouderen bij de overgang van de tweede naar de derde levensfase. Vóór die tijd is deze vorm van emancipatie een veelal onbekend verschijnsel.
Ouderen waarderen belangenbehartiging door derden positief, maar zien geen reden om zelf hun emancipatie te bevorderen.
Moet in deze zwakke emancipatielust worden berust? Nee, want het is niet goed wanneer een groot deel van de bevolking (de 65-plussers vormen daarvan 18 procent) niet meer maatschappijgericht is en weinig verwachtingen meer koestert. Dat strookt ook niet met de participatiesamenleving waartoe koning Willem-Alexander in de Troonrede van 2013 opriep.
De overheid is geroepen om sociale kloven tussen bevolkingsgroepen zo veel mogelijk terug te dringen. Ze voert in ons land dan ook een emancipatiebeleid, maar de belangenbehartiging is daarin dominant, net als bij ouderenorganisaties. De sociale aspecten komen onvoldoende aan bod.
Generatiewisseldag
Ons land kent nog geen gemeenschappelijk emancipatiefeest van ouderen en jongeren, waarbij vreugde en dankbaarheid worden geuit over de aanwezigheid en de betekenis van ouderen en jongeren voor maatschappij en samenleving.
De gemeentelijke overheden zouden jaarlijks zo’n evenement, dat je ”generatiewisseldag” zou kunnen noemen, moeten organiseren.
Wanneer de gemeenten verstek laten gaan, kan het op de weg van de kerken liggen om het voortouw te nemen. Kerken hebben bij uitstek weet van de verbondenheid tussen de verschillende geslachten. Zij zouden emancipatiebijeenkomsten of -kerkdiensten kunnen houden, waarin aan de oudere kerkleden dank wordt gebracht voor „de kerk die zij hebben doorgegeven” en op jongeren een beroep wordt gedaan om de kerk op hun beurt door te geven aan de volgende generatie.
De auteur is oud-bondsvoorzitter van de Protestants Christelijke Ouderen Bond (PCOB).