Kerk & religie

Een vergeten dominee in een onbekend handschrift

In de universiteitsbibliotheek van Utrecht wordt een anoniem handschrift bewaard met daarin verzen van de bekende dominee-dichter Jodocus van Lodenstein. Het blijkt een autograaf (geschreven door de auteur zelf) te zijn, en het verschaft lezers onder meer inlichtingen over een vergeten Indische dominee.

dr. Henk Florijn
30 August 2018 12:41Gewijzigd op 16 November 2020 14:00
Colombo gezien vanaf de rede, getekend door C. Steiger rond 1710. beeld Rijksmuseum
Colombo gezien vanaf de rede, getekend door C. Steiger rond 1710. beeld Rijksmuseum

De Utrechtse predikant Jodocus van Lodenstein (1620-1677) heeft veel geschreven. Vooral zijn gedichtenbundel ”Uyt-spanningen” sloeg aan en kreeg veel herdrukken; nog in 2005 kwam er een goede geannoteerde uitgave van op de markt.

Helaas was toen niet bekend dat in de universiteitsbibliotheek van Utrecht een manuscript bewaard wordt dat niet gedigitaliseerd is en nog altijd slechts via de oude, gedrukte handschriftencatalogus gevonden kan worden. Het bevat onder meer het lied ”Toesang der vromen in het vaderland op den voorsang van Gerardus Holckenburgh en Maria van Waalre op hare reyse nae Oostindien (1659)”. Dit is een lied van Lodenstein, dat ook in ”Uyt-spanningen” gevonden kan worden. Maar is het manuscript door hemzelf geschreven, met andere woorden: is het een autograaf? Uit vergelijking met een paar andere handschriften van Lodenstein blijkt dat dit inderdaad zo is.

Een dergelijke ontdekking is niet onbelangrijk voor het onderzoek naar het oeuvre van de Utrechtse predikant. Als de handgeschreven verzen naast de teksten uit de gedrukte ”Uyt-spanningen” van 1676 worden gelegd, vallen een paar dingen op. Allereerst dat veel gedichten uit de eerste druk van de bundel niet in het handschrift voorkomen, daarnaast dat er in het manuscript veel verzen staan die weer niet in het boek zijn opgenomen; wel zijn deze gedichten aan latere drukken toegevoegd. Verder zijn spelling en woordkeus in het handschrift soms anders dan in het boek. Om een voorbeeld te geven: bij vergelijking van de versies van de in de catalogus genoemde ”Toe-sang” werden meer dan 75 tekstvarianten aangetroffen. Ten slotte vallen verschillen in de datering van de verzen op, mogelijk doordat de zetter een en ander oversloeg of vergat.

Zendingsechtpaar

Lodenstein heeft de liederen naar aanleiding van het vertrek van Gerardus Holckenburgh en zijn vrouw Maria van Waalre extra uitgeschreven. Hij vond ze de moeite waard. Zijn biograaf J. C. Trimp besteedde er aandacht aan omdat ze benadrukten dat hij de zending, in het bijzonder in Nederlands Oost-Indië, tot de belangrijkste opdrachten van de kerk rekende.

Wat is nu bekend over dit merkwaardige zendingsechtpaar dat de Utrechtse dominee-dichter inspireerde? Hij, Gerardus Holckenburgh, was een in 1636 geboren Utrechtenaar. In 1652 ging hij in zijn vaderstad theologie studeren en onder leiding van de beroemde Gisbertus Voetius verdedigde hij in 1656 een disputatie in een serie over dwalingen en ketters.

Na de studie te hebben voltooid, trouwde Gerardus op 15 november 1659 met zijn stadsgenote Maria van Waalre in het Anthoniegasthuis. De huwelijksbevestiging werd geleid door Lodenstein zelf, die het gebeuren ook aantekende in het trouwboek.

Nu had Lodenstein twee dagen eerder een ”Voor-sang” vervaardigd, en vijf dagen na de plechtigheid schreef hij de ”Toe-sang”, de titel die ook in de handschriftencatalogus wordt weergegeven. Beide gedichten stonden in nauw verband met de toekomstige „reyse naar Oost-Indien.”

In de ”Voor-sang” liet Lodenstein als het ware Gerardus en Maria zelf aan het woord. Hij omschreef hun zendingsroeping met de woorden: „Daar is een sterk geroep dat ons ’t geloof maakt./ En voor ’t geroep van wat ons lief is doof maakt;/ Een Macedonisch-Man ist, Formosaan…”

Vier maanden later, op 13 maart 1660, vertrok het echtpaar met het schip Phoenix vanaf Goeree naar Oost-Indië. Zich bewust van de lange en gevaarvolle reis liet Lodenstein hen zeggen: „Op uw gena en ons geloof wy drijven;/ Laat uw gena ons schip en masten stijven;/ Dat uw gena ons still’ de woeste zee;/ Laat uw gena voor monsters, stormen, baren,/ Laat uw gena voor stranden ons bewaren;/ Door uw gena wijst ons een veyl’ge ree.”

Tijdens de reis deed Gerardus het werk van een predikant. De reis verliep uitzonderlijk vlot en voorspoedig: van de 273 opvarenden verdronken er ‘slechts’ twee, terwijl één man aan boord overleed. Na nog geen drie maanden varen bereikte men al Kaap de Goede Hoop. Hier heeft Holkenburgh eveneens gepreekt en de sacramenten bediend. Uiteindelijk arriveerde het schip voor Batavia. Op 24 augustus 1660 meldde Gerardus zich bij de kerkenraad van de stad. Het door Lodenstein berijmde gebed was verhoord.

Ambtsperiode

In Batavia ging Holckenburgh vooral voor op de schepen die in de haven lagen. Na ongeveer twee maanden hoorde hij dat hij op Ceylon geplaatst zou worden. Hij nam „zijn bezending” volgens de notulen aan „met aangenaamheid.” Het echtpaar Holckenburgh reisde naar de nieuwe standplaats Colombo.

In 1662 werd Gerardus opgeroepen om als legerpredikant mee te gaan met gouverneur Rijcklof van Goens op een veldtocht. Hij gehoorzaamde, maar werd ziek en men bracht hem terug naar Colombo om aan te sterken. Tevergeefs, hij overleed kort voor 16 oktober 1662, want in een brief aan het thuisfront met bovenstaande datum staat: „De kercke van Colombo heeft haar Eerwaar. Do. Gerardium Holkenburgium onlangs verlooren.”

Zijn vrouw Maria was hem voorgegaan. Haar exacte sterfdatum is wel bekend omdat in het begin van de twintigste eeuw een eenvoudige zerk werd teruggevonden met het opschrift ”Maria Waalre. Huisvrouw van G.V. Holckenburgh. Predicant des Casteels Columbo. In den Heere gerust den 3 maert Ao 1661.”

De ambtsperiode van Gerardus heeft ongeveer drie jaar geduurd en dat was in het moordende Indische klimaat niet bijzonder kort. Voor Lodenstein was het ook geen aanleiding om te twijfelen aan de zendingsroeping van het echtpaar Holckenburgh. De handgeschreven en gedrukte versies van zijn verzen benadrukken het.

Het hier beschreven manuscript staat onder nr. 1343, ”Geestelijke Liederen, 1652-1669” in P. A. Tiele, ”Catalogus codicum manu scriptorum Bibliothecae Universitatis Rheno-Trajectinae”, dl. 1 (Utrecht 1887).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer