Bangkok in de Noordoostpolder
Hoe gedragen golven zich als ze een haven binnenrollen? Tegenwoordig is dat met een pc makkelijk na te gaan, maar net na de WO II waren er schaalmodellen nodig om dit uit te zoeken. Het Waterloopkundig Laboratorium in Marknesse ontwikkelde er meer dan 200: van de Oosterscheldekering tot de haven van Bangkok. De resten van de schaalmodellen zijn nog steeds zichtbaar tussen het Flevogroen.
Het lijkt een heel normaal natuurgebied, het bos bij Kraggenburg en Marknesse in de Noordoostpolder. Er staan bordjes van Natuurmonumenten, er is een bezoekerscentrum, enkele wandelroutes leiden bezoekers naar het groen in de verte. En toch zullen die even later hun ogen uitkijken, want een ‘gewoon’ woud met bomen, struiken, een verdwaald edelhert of zwijn, dat is het Waterloopbos niet.
Boswachter Rutger de Vries –camouflagebroek, bril en stevige wandelschoenen– gidst zijn groep over een brede rolstoeltoegankelijke houten brug. Daar staan de eerste bomen. „In 1942 viel de Noordoostpolder droog. Snel daarna, in 1944, startte de aanleg van het Kuinder- en Voorsterbos waaronder het Waterloopbos valt. De bosbouwers hadden nauwelijks ervaring met de groeikracht van de voormalige zeebodem en plantten zowel loof- als naaldbomen om te kijken wat zou werken. Beide soorten bleken het prima te doen.”
Ook paddenstoelen, vlinders, vogels en libellen floreren hier goed. En zelfs de otter blijkt een regelmatige gast. Toch is dat nog niet het bijzonderste aan dit stukje Nederland. Wat dan wel? „Wacht maar af”, zegt De Vries mysterieus.
Betonnen bak
Na een bocht van het pad schemert er iets grijs tussen het groen: een enorme betonnen bak met water, roestige stalen constructies erboven en een half ingestorte loods ernaast. Hoe komt dát daar? „Het zijn resten van het waterbouwkundig onderzoek dat hier tot 1996 plaatsvond”, vertelt de boswachter, die in de tijd tussen het schrijven en plaatsen van dit artikel voor Natuurmonumenten in Drenthe is gaan werken.
„Na de Tweede Wereldoorlog was Nederland bezig met wederopbouw. De aanleg van grote waterloopkundige werken maakte daar deel van uit. Om deze werken te kunnen aanleggen, was veel onderzoek nodig. Ingenieurs hadden ruimte nodig om hun modellen te testen. En die vonden ze in de Noordoostpolder, waar bovendien water te over was.
Nadat in 1951 de eerste modellen werden getest, volgde snel de definitieve vestiging van het Waterloopkundig Laboratorium De Voorst, een tweede locatie van het instituut voor weg- en waterbouw in Delft.”
Deltawerken
Tussen 1947 en 1996 blijken er in deze groene ‘uithoek’ van Flevoland hectares vol watergoten, bekkens, stuwen, kleppen en loodsen te zijn aangelegd. Alles om precies, in de praktijk, op schaal te kunnen onderzoeken hoe het water zich in concrete situaties gedraagt.
Vooral de Nederlandse overheid, die na de watersnood van 1953 met de Deltawerken worstelde, was een belangrijke opdrachtgever, maar ook het buitenland wist de Nederlandse ingenieurs in Marknesse te vinden, vertelt De Vries. „De betonnen bak met water waar jullie nu naar kijken, stelt bijvoorbeeld de haven van Bangkok voor. De Chinese regering wilde weten welke invloed de getijden op de oevers zouden hebben. Dat is hier in Flevoland in het klein nagebootst.”
In totaal zijn er in het Waterloopbos meer dan 200 onderzoeken gedaan, waarvan de resten nog altijd te zien zijn. De route doet ruim dertig onderzoekslocaties aan, onder meer het Gootje van Jo (een goot om stroomsterktes te testen), de Pentagoot (een goot om de stabiliteit van constructies te analyseren) en G11 (waar geheim onderzoek plaatsvond).
Oliehaven
Modelplaats 14 is een schaalmodel van een Libische haven. „De Libische regering wilde weten of de grootste olietankers daar konden binnenlopen en zo ja, wat dat betekende voor consequenties had voor de oevers en de diepte van de vaargeul.”
Het ziet er allemaal surrealistisch uit. Roestige ijzeren stellages wijzen als de vingers van een reuzenrobot naar de blauwe lucht. Betonnen goten lopen over boomwortels. Het water van wat een natuurlijk vennetje lijkt, blijkt in een bak van cement te kabbelen.
De Vries vindt het vooral mooi, die combinatie van natuur en cultuur. „Moet je je toch eens indenken wat een prachtig tafereel dit vroeger opleverde. Van die volwassen jongens die op hoog niveau met zand en water speelden en er ook nog eens schitterende resultaten mee behaalden.”
Avontuur
Hij is niet de enige die zo denkt. Eigenaar Natuurmonumenten heeft samen met overheden, omwonenden en ondernemers de ambitie om het Waterloopbos toeristisch op de kaart te zetten. In 2026 moeten tien laboratoriummodellen en de belangrijkste stuwen gerestaureerd zijn en moeten die jaarlijks 150.000 bezoekers trekken. Dit alles onder het thema “Op avontuur tussen water, techniek en natuur”.
Ook aan gezinnen met kinderen is gedacht. Natuurmonumenten: „Zij komen straks aan hun trekken in het waterspeelmodel en het natuurpad van Oerrr. Hier beleef je bos- en natuuravonturen.”
Wat de flora betreft is er nog iets bijzonders. Want met de komst van het vele zand dat gebruikt werd om havens en havenmonden na te bootsen, kwamen er ook duinplanten mee. Toen die modellen niet meer werden gebruikt, ontkiemde het zaad dat met het zand was meegekomen. En vandaar dat je nog altijd koningskaars, jakobskruiskruid en slangenkruid kunt tegenkomen in de polder.
>>natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/waterloopbos
Geschiedenis in vogelvlucht
1927
Civiel ingenieur Johannes Theodoor Thijsse wordt hoofd van het instituut voor waterbouwkundig onderzoek in Delft en realiseert in de kelder van het gebouw een bescheiden waterbouwkundig laboratorium, omdat bepaalde vormen van research volgens hem in de praktijk moeten plaatsvinden.
1947
Rijkswaterstaat vraagt het laboratorium om de getijbewegingen in de benedenrivieren en zeearmen van Zuidwest-Nederland in kaart te brengen, omdat er zorgen zijn rond de veiligheid van Zeeland. De klus kan niet in het binnenlaboratorium worden uitgevoerd en dus zoekt men naar een buitenlocatie. Uiteindelijk valt de keuze op het Voorsterbos bij Marknesse in de Noordoostpolder.
1951
De eerste opdracht –M352– van het gloednieuwe buitenlaboratorium is een feit: een onderzoek naar de afsluiting van de Braakman, een zeearm van de Westerschelde bij Terneuzen. Op basis van de uitkomsten wordt de zeearm in 1952 afgesloten. Een halfjaar later volgt de echte test: de watersnood. Talloze dijken breken door, maar de Braakmandam houdt stand.
1955-1960
De Deltawerken bepalen de agenda van de onderzoekers in de Noordoostpolder. Het buitenonderzoek is nieuw, kant-en-klare sjablonen zijn er niet. En dus maken de researchers zelf bootjes op schaal. Met papiersnippers en pingpongballetjes meten ze stroomrichtingen en -snelheden.
1960
De locatie wordt met 36 hectare uitgebreid en er verrijst een nieuwe loods. Daarmee gaat De Voorst een nieuwe fase van steeds grotere, complexere opdrachten in. Steeds meer research verhuist naar binnen, waardoor er meer en meer loodsen op het terrein komen te staan.
1968
De bouw van de Oosterscheldehal is klaar. Daarmee is er volgens de directie een einde gekomen aan het openluchttijdperk.
1970-1990
Door de ontwikkeling van rekenmachines en computers verdwijnt langzamerhand de noodzaak van onderzoek met schaalmodellen. Daar komt bij dat het Rijk als grote opdrachtgever en financier wegvalt (de Deltawerken zijn immers af). Een tijd lang vindt men nieuwe opdrachten in het buitenland, maar ook die lopen langzaam terug.
1996
Het Waterloopkundig Laboratorium De Voorst sluit. Alle activiteiten verhuizen (terug) naar Delft. Alleen de Deltagoot uit 1978 blijft tot 2015 in gebruik.
Het waterloopbos
Het boek ”Het waterloopbos” geeft een goed beeld van hoe het eraan toeging in het Waterkundig Laboratorium De Voorst. Het in samenwerking met Natuurmonumenten uitgegeven, lijvige naslagwerk bevat veel foto’s en interviews met medewerkers van het laboratorium door de jaren heen. Met enige weemoed blikken ze terug op een tijd waarin er gepionierd werd, enorme successen geboekt op waterkundig gebied, maar ze ondertussen ook enorm genoten van de vrijheid in de natuur.
Het waterloopbos. Verhalen over het waterloopkundig laboratorium, Frans Bosscher e.a.; uitg. Blauwdruk i.s.m. Natuurmonumenten, Wageningen, 2017; ISBN 978 94 924 7407 0; 272 blz.; € 29,50.