Toerisme bedreigt historisch stadshart
In de jaren zestig ontkwamen diverse historische binnensteden ternauwernood aan de slopershamer. De vernieuwingsdrang van ontwikkelaars en gemeenten werd door protesten een halt toegeroepen. Utrecht hield er wel Hoog Catharijne aan over. Nu zijn de bedreigingen niet geringer. „Massatoerisme en stijgende huur- en koopprijzen drijven bewoners de stad uit.”
Het begon allemaal acht jaar geleden met een wandeling door het Utrechtse Hoog Catharijne. Het in 1973 geopende winkelcentrum, dat momenteel compleet wordt verbouwd, trok de aandacht van dr. Tim Verlaan, toen nog student geschiedenis. „Hoe komt dat ruimteschip hier”, vroeg hij zich af.
Verlaan wijdde vervolgens zijn scriptie aan de geschiedenis van Hoog Catharijne en stuitte daarbij op de overheersende rol van projectontwikkelaar Bredero. Bredero had zich in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw ten doel gesteld de Utrechtse binnenstad op te stoten in de vaart der volkeren. De onderzoeker kreeg de smaak te pakken en onderzocht ook (de plannen voor) de vernieuwing van Amsterdam en Den Haag. Recent verscheen zijn boek ”De ruimtemakers. Projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950-1980”. Het is een bewerking van zijn proefschrift, dat hij in 2016 verdedigde aan de Universiteit van Amsterdam. „Ik was benieuwd naar de banden tussen politiek en projectontwikkelaars en de rol van de bewoners.”
Waar kwam die drang om de binnensteden te vernieuwen vandaan?
„Er moest ruimte worden gemaakt voor de auto, die massaal zijn intrede deed. Grootwinkelbedrijven wilden in het stadshart uitbreiden en ook de kantorenmarkt lag op de loer. Overal in de westerse wereld groeide een drang naar sloop en grootschalige vernieuwing van oude buurten. De gedachte om de stad meer lucht en ruimte te geven was al in de jaren twintig ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog waren er de middelen. In mijn onderzoek heb ik me beperkt tot de drie grote steden in de Randstad. In Rotterdam, met veel oorlogsschade, was door het bombardement vanzelfsprekend weinig discussie over binnenstedelijke vernieuwing.”
Wie nam het voortouw, de projectontwikkelaar of het stadsbestuur?
„Het stadsbestuur had het gevoel dat er „iets moest gebeuren”, de projectontwikkelaar had de expertise en de financiële middelen. In Utrecht werd de gemeente in positieve zin overrompeld door de plannen van Bredero. Ook in Den Haag was de projectontwikkeling in de persoon van Zwolsman heel nadrukkelijk aanwezig. In Amsterdam was dat minder, voornamelijk door de aanwezigheid van een machtiger ambtenarenapparaat.”
Veel beton. Erg mooi was het allemaal niet.
„Dat zeggen we met de blik van nu. Het ontwerp van Hoog Catharijne trok, net zoals bijvoorbeeld de in dezelfde periode bedachte Bijlmermeer, in het begin zelfs internationale aandacht. Het gangenstelsel in het centrum bood alleen weinig ruimte voor sociale controle. Daardoor ontstonden er in de jaren tachtig tal van ongure hoekjes. Maar dat had ook te maken met de heroïneproblematiek. Die ontstond toen pas. Economisch was het ook in die tijd echter een doorslaand succes. En als ik zie wat er nu gebeurt… Er komt een nieuw winkelcentrum. Weliswaar groter, maar wel zo een waarvan er dertien in een dozijn gaan. Het echt Hollandse ondernemerschap dat Hoog Catharijne uitstraalde, verdwijnt. Misschien hebben we straks spijt dat we het hebben afgebroken.”
Uw boek spreekt van een omslag in het denken. Wat veranderde er en waardoor?
„In het begin was het een kleine voorhoede van actievoerders. Het waren vooral kritische jongeren, deels afkomstig van de universiteiten. Ze zagen de sociale functie van de stad verdwijnen. In hun strijd tegen het stadsbestuur werden ze steeds vaker gesteund door oudere buurtbewoners, die als gevolg van de vernieuwingen het veld moesten ruimen. Na enkele jaren kregen ze de overhand. De actievoerders kwamen later in het stadsbestuur en dwongen aanpassingen af. Uiteindelijk kwam de beweging om meer ruimte in de stad te maken geheel tot stilstand. Voor Hoog Catharijne kwam dat te laat, omdat dit project in een stadium was begonnen waarin burgers nog weinig protest aantekenden. Dat gold ook voor enkele projecten aan de randen van het centrum van Amsterdam en Den Haag.”
Zijn er schuldigen aan te wijzen?
„Nee, niet echt. Projectontwikkelaars willen logischerwijs winst maken en speelden in op heersende gevoelens; stadsbestuurder zochten ruimte, wilden de stad verbeteren en waren bezorgd voor een vlucht van kapitaal.”
Kunnen we er lessen voor de toekomst uit trekken?
„Heel bijzonder was dat jong en oud gezamenlijk ten strijde trokken tegen de grootschalige plannen. We kunnen leren van actiegroepen uit die tijd. Het is belangrijk om je mening op straat zichtbaar te maken, hoewel dit in onze tijd moeilijker geworden is. Jongeren van toen konden tien jaar bijna gratis studeren; mijn studenten hebben drie jaar de tijd en krijgen anders een boete. Kritisch zijn is een zekere luxe geworden. Je ziet dat het nu vooral heemkundeachtige groepen met oudere heren zijn die in verzet komen. Daar is niets mis mee, maar het is wel jammer.”
Er gaat nog steeds van alles mis?
„Het massatoerisme is een van de grootste bedreigingen voor de historische binnensteden. Er ontstaat een monocultuur. Amsterdam loopt voorop, maar het toerisme breidt zich ook uit over tal van andere stadscentra. Dat drijft de woningprijs op. Ook door de herontdekking van binnenstedelijk wonen door de middenklasse wordt wonen in de stad steeds duurder. Nu wreekt zich het jarenlange gebrek aan sociale woningbouw.”
Amsterdam gaat het toerisme aanpakken. Helpt dat?
„Het is een probleem dat breder speelt. Muiden is Amsterdam-Castle geworden, Zandvoort Amsterdam-Beach. Als je het toerisme op de ene plaats afremt, krijgt je een waterbedeffect en verspreidt het zich over andere historische binnensteden. Dat is al voor een deel het geval. Er zou regionaal en zelfs landelijk beleid met een visie op moeten worden losgelaten. Elders doet men dat ook. Brugge kent al jaren een hotelstop, Berlijn heeft een huurplafond ingesteld. Wellicht zijn de huidige bewoners het aan hun actievoerende voorgangers verplicht om ook de straat op te gaan.”
En als er niets gebeurt?
„Dan worden de stadscentra verder in hun sociale functie aangetast. Er ontstaan ontmengde steden, zoals Londen en Parijs. De financieel minder draagkrachtigen worden naar de randen gedrukt en de aantrekkelijkheid van de stad neemt af. Want je komt niet alleen voor mooie grachten. Die heb je ook in Venetië. Het aantrekkelijke van de Nederlandse steden is dat alles kriskras door elkaar loopt. Daarin zijn ze wereldwijd uniek.”
De ruimtemakers. Projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950-1980, Tim Verlaan; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2018; ISBN 978 94 6004 3468; 210 blz.; € 24,50.