Gespaard in de jungle van Vietnam
Al bijna vijftig jaar heeft Vietnamveteraan Bill Mol last van nachtmerries. Velen van zijn makkers kwamen om tijdens gevechten met de communistische troepen. „Het is een wonder dat de Heere me heeft bewaard.”
De nazaat van Nederlandse emigranten, ouderling in de gereformeerde gemeente in het Amerikaanse Franklin Lakes, heeft de beelden van een halve eeuw geleden nog helder op het netvlies. „Toen we met een helikopter landden, sprong mijn beste vriend uit het struikgewas tevoorschijn. Hij stak een uitgespreide hand op: vijf! Nog vijf dagen, dan mocht hij naar huis. De volgende dag hoorde ik dat hij omgekomen was.”
Twintig jaar was William A. Mol toen hij in militaire dienst moest. „Er kwamen in Vietnam zo veel officieren en onderofficieren om het leven dat er dringend behoefte was aan nieuw kader. Ik kreeg te horen dat ik tot onderofficier zou worden opgeleid. Daardoor wist ik dat ik naar Vietnam zou gaan. Ik had er zelf niets in te zeggen.”
Kort voor de uitzending zat hij thuis aan de keukentafel. „Ben je bang?” vroeg zijn moeder. „De Heere ziet alles; Hij kan overal bij me zijn”, zei haar zoon. De praktijk kende hij nog niet.
Bunkers en tunnels
Kort voor Kerst moest hij weg, in 1968. „Met een lijnvlucht naar Californië en toen via Hawaï naar Japan. Een militair vliegtuig vervoerde ons naar Zuid-Vietnam. Zodra we het Vietnamese luchtruim binnenvlogen, hadden we twee straaljagers als geleide naast ons.”
Vanaf luchtmachtbasis Saigon vloog Mol per helikopter naar een bergachtig gebied met dicht oerwoud. Dicht in de buurt lag de Ho Chi Minhroute, een doolhof van bospaadjes waarlangs het communistische Nationaal Front voor de Bevrijding van Zuid-Vietnam (Vietcong) en het Vietnamees Volksleger hun troepen bevoorraadden. „De getalsverhouding tussen Noord-Vietnamezen en Amerikanen in het gebied was drie op een. De communistische troepen hadden bunkers gebouwd en tunnels in de berghellingen gegraven. Ze waren experts in het aanbrengen van boobytraps, explosieven die ontploften als je erop trapte.”
Onder vuur
Landing Zone (LZ) Professional, heette de stelling die de Amerikaanse troepen verdedigden. „Op een bergtop. Vanuit onze bunkers overzagen we de vallei. Op elke bunker stond een machinegeweer opgesteld. In groepjes trokken we eropuit om het gebied van vijanden te zuiveren.”
De militairen functioneerden er onder moeilijke omstandigheden. „Het was zeer heet. Vaak droog, andere keren barstten de moessonregens los.”
Zwaarder nog was het voortdurende gevaar. „Elke dag zat ik in een helikopter. We bevoorraadden de stellingen en haalden gewonden op. Talloze keren werden we vanaf de grond beschoten. De tegenstanders hadden hun machinegeweren zo opgesteld dat zodra je buiten het bereik van het ene kwam, de kogels van het volgende geweer je om de oren vlogen. We schoten terug en ik schreeuwde vaak om uitkomst met de woorden van Psalter 188: „Make haste, o my God, to deliver, I pray” – Haast U om me te verlossen, o, mijn God, bid ik (Psalm 70). Tot op de dag van vandaag komen die gebeurtenissen terug als we deze psalter zingen. Maar hoe vaak dacht je in die tijd werkelijk aan de eeuwigheid? Ik laat de verzen 1 en 4 van deze psalter op de zondagsschool vaak zingen; ’k denk dat al mijn leerlingen ze wel uit hun hoofd kennen.”
Gevaarlijke landing
Veel Amerikaanse helikopters werden neergeschoten. „Er kwam een groot aantal piloten om. Eens werd een piloot dodelijk getroffen. De copiloot wist op te stijgen en weg te komen, met een aantal gewonden aan boord. Zelf ben ik nooit geraakt, maar de kogels kwamen dichtbij.”
Elke landing was een waagstuk, omdat de Amerikanen konden worden opgewacht door tegenstanders. „Daarom hadden we seinen afgesproken. Als er bijvoorbeeld blauwe rook opsteeg, zaten onze eigen soldaten bij de landingsplaats. Dat was een open plek die soms nauwelijks groter was dan de ruimte die de rotor van de helikopter nodig had.
Tijdens de landingen werden we vaak beschoten. We sprongen zo snel mogelijk uit de helikopter, soms nog voordat het toestel op de grond stond. Andere keren kwamen er een paar van onze soldaten uit het bos, renden naar de heli, pakten de voorraden aan en doken het bos weer in, terwijl wij direct vertrokken.”
Langdurige aanval
De ergste dag was 12 mei 1969. „In Amerika was het Moederdag, dus het werd het Moederdagoffensief genoemd. De Noord-Vietnamezen klommen tegen de berg op en gooiden iets over het prikkeldraad heen, zodat ze eroverheen konden klimmen. LZ Professional lag onophoudelijk onder vuur.”
Het was te gevaarlijk om de lichamen van gedode aanvallers bij het prikkeldraad weg te halen. Ze lagen in de brandende zon en de Amerikanen roken de stank.
„Van de A-compagnie 1/46 infanterie, waartoe ik behoorde, kwamen 125 mannen om en raakten er 460 gewond en 1 vermist. De meeste slachtoffers vielen in deze meimaand”, zegt Mol. „Tijdens de strijd van 12 tot 14 mei kwamen vooral jongens om het leven in de groepen die de bunkers uitgingen om de vijand te verjagen. Zelf behoorde ik tot de helikopterbemanningen die de troepen bevoorraadden, hoewel de vijand dat probeerde te verhinderen.
Na de strijd, die bijna veertig uur duurde, hielden we een korte ceremonie; daarna werden de lichamen overgebracht naar Amerika. Onze kapitein, Kern W. Dunagan, kreeg de hoogste militaire onderscheiding van de Verenigde Staten. Door een ernstige kaakwond kon hij niet duidelijk meer spreken, maar toch bleef hij instructies aan piloten geven die de aanvallers moesten bestoken met napalm en met 500 ponds bommen. Hij raakte voor de tweede keer gewond, maar wist toch andere gewonden naar veilig gebied te slepen. Hij wilde geen enkele dode of gewonde achterlaten. Soldaten namen ondanks hun eigen verwondingen een dode makker op de rug om zijn lichaam in veiligheid te brengen.”
Na de slag waren er te weinig helikopters overgebleven. „Een ander bataljon kwam ons versterken. ”
Weer thuis
Altijd was er gevaar. „We waren erop getraind voortdurend alert te zijn en daarbij alle zintuigen te gebruiken. We werden gewaarschuwd dat we vooral in het begin en aan het einde van onze uitzending moesten oppassen: in het begin was je nog onervaren en aan het eind dacht je te veel aan de terugkeer naar huis.”
Na nog enkele maanden in Korea te zijn geweest, kwam Mol in december 1969 thuis, na een jaar. „In de voorgaande maand was mijn vriend Don Rose naar Vietnam vertrokken. Mijn verloofde was blij dat ik thuis was; zíjn vriendin zat in grote spanning.” Ook Rose overleefde de strijd in Zuidoost-Azië. Nu zijn beide veteranen ouderling in Franklin Lakes.
Op een lijst van zijn opleidingsklas tekende Mol aan wie er waren omgekomen. Het waren er veel. „Er zijn 58.000 Amerikanen gesneuveld. En later zeiden de mensen: Waarom waren we daar eigenlijk?”
Zwijgzaamheid doorbroken
Na zijn Vietnamtijd begon het grote zwijgen. Mol sprak nooit over de grote gevaren die hij er meemaakte. „Totdat de Heere me stilzette, ruim veertig jaar later. Toen liet Hij me mijn vijandschap zien. Hij toonde me dat ik altijd zonder Hem had geleefd. Bekering werd een onmogelijke zaak. Toen heeft de Heere me vanuit Romeinen 5 willen laten zien dat de Heere Jezus voor vijanden is gestorven. Maar was dat ook voor mij? Daarover heb ik veel strijd gehad, totdat ik werd bepaald bij Jesaja 40:20: „Opdat zij zien, en bekennen, en overleggen, en tegelijk verstaan, dat de hand des Heeren zulks gedaan, en dat de Heilige Israëls zulks geschapen heeft.” Ik wist niet eens dat deze woorden in de Bijbel stonden.
Toen begon ik ook over de Vietnamtijd te spreken. Het is tot Gods eer om te vertellen hoe Hij gespaard en gebeden verhoord heeft. Ook van een oud-ouderling van de gemeente in Rock Valley hoorde ik dat hij pas de laatste jaren over zijn Vietnamtijd is gaan praten.”
Vuurwerk
Jarenlang reisde Mol als zakenman de wereld over. Hij werd in 2011 diaken in de Netherlands Reformed Congregations en is sinds 2014 ouderling. De gevolgen van zijn Vietnamtijd ondervindt hij nog steeds. „Bij een plotseling hard geluid, bijvoorbeeld als in de kerk een psalterboek op de grond valt, heb ik de neiging op de grond te duiken. Een drilboor doet me denken aan een machinegeweer.
Kort na mijn huwelijk liep ik met twee zakken boodschappen door een winkel. Buiten werd er vuurwerk afgestoken; ze gingen oefenen voor Onafhankelijkheidsdag. Bij de eerste knallen liet ik beide zakken vallen en lag ik plat op de grond, tussen de scherven van de flessen die gebroken waren. Andere klanten lachten; ze begrepen er niets van.”
Al 49 jaar gebruikt Mol medicijnen die de angst moeten onderdrukken. En ’s nachts komen de beelden van de strijd terug. „Dan sla ik om me heen, alsof ik aan het vechten ben. Ruim twee jaar geleden ben ik uit bed gedoken. Ik had een hoofdwond die in het ziekenhuis gehecht moest worden.”