Prinses Beatrix opent tentoonstelling over Dampaleis
Prinses Beatrix heeft vrijdag de tentoonstelling ”Uitgelicht. Verhalen uit het Stadspaleis” geopend. De expositie gaat niet over grote gebeurtenissen, maar over gewone mensen die hun sporen nalieten in het Koninklijk Paleis.
Het 370 jaar oude monumentale gebouw was tot 1808 stadhuis van Amsterdam. De tentoonstelling vertelt wie de bronzen klokken voor de toren goot, wie het dak ontwierp, wie de kroonluchters in de Burgerzaal maakte, wie het carillon bespeelde en wie opgesloten zat in de cellen van het oude stadhuis.
”Al is ons prinsje nog zo klein”, klinkt het deze vrijdagmorgen op de klokken van het carillon. De verrichtingen van beiaardier Heleen van der Weel zijn op een groot scherm in de Burgerzaal te volgen. Ze treedt in de voetsporen van een van de personen die aan bod komen in de expositie: Jacob Vincent, de legendarische beiaardier van het Paleis op de Dam.
Vincent wordt op 1 maart 1900 door koningin Wilhelmina als paleisbeiaardier aangesteld. Hij zal meer dan vijftig jaar actief zijn als vaste bespeler van het carillon. Honderden concerten geeft hij. Het feestconcert ter ere van de geboorte van prinses Juliana, op 30 april 1909, brengt duizend mensen op de been. De Dam loopt vol toehoorders voor zijn Kerst- en Paasconcerten, die ook op de radio worden uitgezonden.
De expositie toont de oude speeltafel, diverse filmopnames, tijdschriften en boeken over Vincent. Zo beschrijft het Amsterdamse blad Het Leven in 1911 hoe de beiaardier te werk gaat: „In dikke droppelen parelt het zweet hem op het voorhoofd.” Tot op hoge leeftijd klimt hij naar het speelhuisje in de toren, 40 meter boven de Dam. Op 28 april 1952 geeft hij als 84-jarige zijn laatste concert.
Een ander persoon die voor het voetlicht treedt, is de Amsterdamse blikslager Hendrik Bosch. Deze krijgt in 1808 de opdracht van zijn leven: hij mag de grote kroonluchters en bijpassende wandlichten leveren voor de Burgerzaal. De zaal dient voortaan als Grote Ontvangstzaal van de Franse Koning Lodewijk Napoleon, die het stadhuis als paleis inricht.
Behalve de kroonluchters zijn er olielampen, dienbladen, emmers en andere blikken voorwerpen uit de paleisinventaris bewaard gebleven.
Cellencomplex
In de kelders van het paleis zijn de oude cellen te vinden. Het dikke eikenhout, aan de binnenkant met ijzer bekleed, houdt elke gevangene binnen. In de tijd dat het paleis nog als stadhuis dient, worden in het cellencomplex misdadigers en vooral veel kleine criminelen opgesloten tot de dag van hun strafvoltrekking.
Rond het midden van de achttiende eeuw wemelt het in Amsterdam van de bedelaars. Arme sloebers komen hun geluk beproeven in de welvarende stad. Onder bepaalde voorwaarden mogen ze ‘collecteren’. Maar veel bedelaars hebben niet de juiste papieren of gedragen zich onbeschoft. Eenmaal betrapt worden ze in de boeien geslagen, verhoord en veroordeeld.
Zo maken bezoekers kennis met de Duitse bedelaar Berend Veltbos, die in 1741 wordt opgepakt. Zijn collectebrief uit het bisdom Osnabrück vermeldt dat hij mag collecteren voor de herbouw van zijn afgebrande boerderij. Die brief toont Veltbos als garantie van zijn eerlijkheid als hij om geld vraagt.
Elke gift staat genoteerd in zijn collecteboekje. Veltbos wordt gearresteerd omdat hij zijn collectebrief heeft vervalst. Na zijn verhoor wordt hij voor altijd uit de stad verbannen.
In 1808 richt Koning Lodewijk Napoleon de cellen in als wijnkelders van het paleis. Op elke deur wordt de naam van een specifieke wijnsoort geschilderd.
De expositie ”Uitgelicht. Verhalen uit het stadspaleis” is te zien tot en met 16 september.