De Hemony’s: toonaangevende klokkengieters
Hun erfenis is nog altijd te vinden op beroemde plaatsen: de oude Bavo in Haarlem, de Nieuwe Kerk in Delft, het Belfort in Gent, de Utrechtse Domtoren, het Paleis op de Dam in Amsterdam. De klokkengieters François en Pieter Hemony waren in de 17e eeuw dan ook letterlijk toonaangevend in de Republiek. Een prachtig boek belicht hun leven en werk.
De familie van de Hemony’s stierf al in de derde generatie uit, toen in 1726 de laatste kleinzoon overleed. De bezittingen van de klokkengieters waaierden vervolgens alle kanten uit.
Maar de werkelijke nalatenschap van François en Pieter Hemony bestaat toch uit wat ze maakten: vijftig klokkenspellen, honderden luidklokken en een aantal beelden op het dak van het Paleis op de Dam. In meer dan twintig steden in Nederland en België –waaronder Antwerpen, Deventer, Gouda, Kampen, Mechelen en Rotterdam– is het carillon dat ze maakten nog in gebruik, zij het dat de instrumenten in een aantal gevallen zijn gerestaureerd en daarbij soms sterk werden uitgebreid.
Drs. Heleen B. van der Weel (1947) uit Wassenaar, jarenlang stadsbeiaardier van Den Haag, werkte de afgelopen tien jaar aan een boek over de beroemdste klokkengieters van de Republiek. Vorige week werd de uitgave in het Vredespaleis in Den Haag –daar is Van der Weel nog altijd werkzaam als beiaardier– gepresenteerd.
Behalve de auteur voerden Jeroen Vervliet, directeur-bibliothecaris van het Vredespaleis, en de Leidse emeritus hoogleraar prof. dr. S. Groenveld, echtgenoot van Van der Weel, het woord. De laatste vertelde aan de hand van allerlei oude plattegronden en stadskaarten uitvoerig over de zoektocht van het stel naar de drie plekken in Zutphen, Gent en Amsterdam waar de Hemony’s hun gieterijen hadden.
Lotharingen
De broers François (ca. 1609-1667) en Pieter (1619-1680) Hemony stamden uit een bronsgietersfamilie in de Franse streek Lotharingen. Via West-Duitsland kwamen ze rond 1642 in Zutphen terecht. In dat jaar kreeg François van het stadsbestuur van de Hanzestad namelijk de opdracht voor de Wijnhuistoren een spel van negentien klokken te maken. De klus was aanleiding voor François om zich met zijn gezin in Zutphen te vestigen. Zijn tien jaar jongere broer Pieter voegde zich bij hem.
Overigens was Zutphen niet de eerste Nederlandse plaats waarvoor de Hemony’s werkten. In 1641 goten ze al drie luidklokken voor de kerk van Goor (bij Enschede).
De naam van de broers, die tot 1657 in Zutphen bleven, raakte al snel bekend in de Republiek. Hun klokken verspreidden zich in deze periode naar alle kanten: in Deventer leverden ze in 1647 een beiaard, vanuit Den Haag kwam in diezelfde periode de opdracht voor tien speelklokjes, voor de Zuidertoren van Enkhuizen vervaardigden ze in 1649 een instrument met 25 klokken en ook voor Den Bosch (stadhuis), Arnhem (Eusebiustoren) en Utrecht (Jacobikerk) waren ze in de periode tot 1651 werkzaam.
Zuiver
Klokkengieters waren er in die tijd genoeg, zegt Van der Weel. „Zij goten fraai klinkende luidklokken. Maar het vervaardigen van een reeks zuiver op elkaar afgestemde speelklokken leverde nog steeds problemen op.” Op dit punt zetten de Hemony’s letterlijk de toon in de Republiek. Ze ontwikkelden een speciale techniek waarbij ze de klokwand iets te dik goten, waardoor de toon altijd te hoog uitviel. Vervolgens konden ze bij het stemmen de wand aan de binnenkant dunner slijpen op de plekken waar dat nodig was.
Daarbij kwam dat de broers samenwerkten met de Utrechtse blinde klokkenist Jacob van Eyck. Deze had een fenomenaal gehoor en was al jaren bezig met de vraag hoe de klokken van een beiaard zo zuiver mogelijk op elkaar afgestemd konden worden. Toen de Hemony’s werkten aan de beiaard voor Deventer, verbleef Van Eyck ruim tien weken in de gieterij in Zutphen om te adviseren.
Ook de in Zutphen werkzame uurwerkmaker Jurrien Spraeckel leverde zijn bijdrage. Hij was deskundig op het terrein van het inrichten van een klokkenspel.
Kortom, aldus Van der Weel, een en ander zorgde ervoor dat de Hemony’s bekend kwamen te staan als leverancier van toreninstrumenten en luidklokken van ongeëvenaarde toonzuiverheid.
Kanonnen
Eind 1655 kwam de eervolle vraag vanuit Amsterdam om voor de koepel van het nieuwe stadhuis aan de Dam, voor de toren van de Oude Kerk en nog elders in de stad klokkenspellen te maken. Met daarbij de wens of François zich in de stad aan de Amstel wilde vestigen. Het gezin van François ging, broer Pieter vertrok niet lang daarna vanuit Zutphen richting het zuiden en vestigde zich in 1658 in Gent.
François was intussen met zijn gieterij aan het Molenpad in Amsterdam terechtgekomen; een paar jaar later voegde broer Pieter zich weer bij hem. Tot mei 1667 werkten ze aan een groot aantal opdrachten, waaronder de beiaard voor de Grote of Sint-Bavokerk in Haarlem. Toen overleed François, ongeveer 57 jaar oud.
François was in 1655 niet alleen benoemd tot klokkenmaker maar tevens als stadsgeschutgieter. Dat betekende dat hij, indien nodig, ook kanonnen moest vervaardigen. Zo kreeg François al in 1659 de opdracht om voor het nieuwe stadhuis twaalf drieponders te maken die de Dam moesten beveiligen.
In tijden van oorlog was er veel geschut nodig. Zo ook tijdens de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog, van 1665 tot 1667. De Hemony’s hadden het zo druk met het vervaardigen van kanonnen voor de oorlogsschepen, dat ze aan het maken van klokken niet toekwamen.
Na de dood van François zette Pieter het bedrijf voort, tot zijn overlijden in februari 1680. Het 51e klokkenspel van de Hemony’s, bestemd voor Leiden, bleef onvoltooid. De gieterij aan het Molenpad werd vervolgens gesloten. Het vervaardigen van klokken en geschut werd in Amsterdam ondergebracht in één gieterij, aan de Baangracht.
Kinderen had Pieter niet. En de zoon van François, François II, was al in 1677 naar Gouda verhuisd. Hij had geen interesse in het gietersvak. Alleen diens ongehuwde zus Anna Margareta bleef nog een poosje in Amsterdam wonen, om vervolgens naar Antwerpen te verhuizen
Grote bloei
Het was vooral François Hemony die, als gevolg van economisch en cultureel gezien gunstige omstandigheden, „in de Republiek in slechts 25 jaar de klokgietkunst tot een hoog niveau en grote bloei wist te brengen en te houden”, concludeert Van der Weel. „Zijn faam reikte tot buiten de grenzen van de Republiek.” Broer Pieter heeft deze bloeiperiode na 1667 echter niet vast weten te houden, aldus de auteur.
De klokken van de Hemony’s spreken echter tot de verbeelding. Al in zijn eigen tijd, getuige meerdere gedichten van Vondel over Hemony, die „een hemelsch klockmuzijck” speelt en die „’t gehoor verlekkren kon.” En nog steeds staat ”een Hemony” voor kwaliteit.
Heleen van der Weel heeft er met haar kloeke boek, dat prachtig is uitgegeven en verlucht met 170 kleurenillustraties, voor gezorgd dat de culturele erfenis van de belangrijkste klokkengieters van de Gouden Eeuw opnieuw onder de aandacht wordt gebracht.
Boekgegevens
François en Pieter Hemony. Stadsklokken- en geschutgieters in de Gouden Eeuw, Heleen B. van der Weel; uitg. Verloren, Hilversum, 2018; ISBN 978 90 8704 680 4; 416 blz.; € 35,-.