Column: Hoeveel democratie kan een mens verdragen?
Een groot deel van de bevolking is ontevreden over de politiek. Maar 28 procent van de kiezers vindt dat politici eerlijk zijn, aldus een opiniepeiling in de zomer van 2017. „Het maakt niet uit wat we stemmen, ze doen toch wat ze zelf willen.” Politici luisteren slecht. Natuurlijk letten ze wel op de opiniepeilingen. Maar een referendumuitslag leggen ze doodleuk naast zich neer.
Populisten spelen daarop in. Ze willen profiteren van de ontevredenheid over de huidige politieke elite. Niet dat populisten eropuit zijn om de democratie af te schaffen. Integendeel, ze willen de democratie beter maken. De zakkenvullende, aan Oost-Indische doofheid lijdende bestuurders moeten van het pluche. Die hebben zich vervreemd van het volk en verkwanselen onze nationale belangen. Zo kan het niet langer. Het volk wil daadkrachtige politici die duidelijke taal spreken, doen wat ze zeggen en niet weglopen voor hun verantwoordelijkheid. Daarvoor is meer democratie nodig. Want democratie is in de kern: regering ván het volk dóór het volk.
Deze roep om democratisering hebben we in allerlei varianten gehoord. In de jaren 60 van de vorige eeuw verscheen een appel waarin opgeroepen werd om het Nederlandse bestuurlijke systeem eens flink op te schudden. Het verzuilde en vastgeroeste partijensysteem moest tot ‘ontploffing’ worden gebracht. Hans van Mierlo met zijn D’66 (toen met apostrof) zou daarvoor zorgen. Geen benoemde, maar een gekozen burgemeester. Geen evenredige vertegenwoordiging, maar een districtenstelsel. In plaats van de koning zou er een gekozen (minister-)president komen. En via referenda ging het volk direct meebeslissen.
Al deze democratische kroonjuwelen heeft D66 inmiddels ingeleverd, nu de partij zelf tot de bestuurlijke klasse behoort. Alle macht aan het volk? Het kan verkeren. Ongetwijfeld slaakte Tweede Kamerlid Pia Dijkstra (D66) een zucht van verlichting toen ze vernam dat er geen referendum komt over de donorwet, die onze organen na overlijden haast automatisch vermaakt tot staatseigendom.
Vijftig jaar geleden kwam de boosheid vooral van links. Alles wat gezag had en autoriteit uitstraalde, moest het ontgelden. Nu waait de wind van woede uit een andere hoek en keert deze zich tegen de grachtengordelelite van vandaag. Vroeger was er de roep om mondigheid en emancipatie. Nu is er sprake van boosheid en rancune…
Wacht even. Is deze tegenstelling niet te simpel? Want laten we wel wezen: de rebellen in de jaren 60 waren niet alleen maar heel redelijke en vredelievende mensen. En de rumoerige boze burger van nu is zeker niet alleen maar onredelijk of vooral uit op het schoppen van relletjes en het aanwakkeren van de polarisatie.
Als we nog meer en nog betere democratie willen, dan overvragen we onszelf. Dat stelt de Rotterdamse wijsgeer Van Oenen in zijn boek ”Overspannen democratie”, dat vorige week van de drukpers rolde. Wat ons volgens Van Oenen parten speelt, is dat we het probleem van democratische vermoeidheid en overbelasting (nog) niet onderkennen. Hij bekritiseert het recept van ”meer democratie” en dringt erop aan eens wat afstand te nemen, voordat we met een panklare oplossing komen. Van Oenen schrijft dat we leven in een tijd van ”normatieve ophoging”, zoals de sociologen zeggen. Dit houdt in dat we steeds hogere verwachtingen hebben van alles. Van politiek, economie, onderwijs en geneeskunde. Van het huwelijk, van onze kinderen en van onszelf. We leggen de lat steeds hoger. Maar de realiteit valt steeds weer tegen. Stelsels kunnen we perfectioneren, de mens blijkt ongeneeslijk imperfect. Onze steeds hogere verwachtingen en ons afnemende vertrouwen verhouden zich tot elkaar als communicerende vaten.
Wie de democratie ophemelt, verzwijgt haar schaduwzijden. Want dit stelsel kan ontaarden in een broeikas vol boosheid. De politicus die meer democratie als haarlemmerolie aanprijst, zal uiteindelijk meer teleurstelling oproepen bij zijn kiezers. Wie dit inziet, begrijpt ineens waarom Alexander Pechtold en Geert Wilders elkaar zo verbeten bestrijden. Uitersten raken elkaar.
Hoeveel democratie kan een mens verdragen? Op deze vraag vond ik een antwoord bij ds. H. G. Abma (1917-1992). Heel treffend schreef hij: „Wij zijn gematigd democratisch. De theocratie geeft de maat aan van onze democratie.” Het gelovig vertrouwen op de regering van God over alle dingen geeft goede moed! Tegelijk ontslaat dit christenen niet van hun verantwoordelijkheid. Het gebed om de komst van Gods Koninkrijk bevrijdt van krampachtige verbetenheid, bewaart voor overspannen verwachtingen van politici en behoedt voor democratische overbelasting.
Jan Schippers is directeur van de Guido de Brès-Stichting, het wetenschappelijk instituut voor de SGP. Reageren? rubriekforum@refdag.nl