Een mystieke band met de Oranjes
„Voor mij staat vast dat niet pas met het Réveil, maar al veel eerder een mystieke band tussen God, Nederland en Oranje is ervaren. Dat vind je bij tal van oude schrijvers terug.” Het woord is aan Oranjekenner dr. C. R. van den Berg uit Zwijndrecht.
Het klassieke ”drievoudige snoer” -de onverbreekbare band tussen God, Nederland en Oranje- is de laatste jaren ter discussie komen te staan. Onder wetenschappers wordt het bestreden als een negentiende-eeuws geschiedbeeld. Van den Berg erkent dat de term ”drievoudig snoer” als zodanig niet in de zeventiende- en achttiende-eeuwse bronnen terug te vinden is. „Door de Réveil-mannen is die gevleugelde uitspraak bedacht en gesublimeerd. Maar de gedachte is absoluut niet nieuw: bij Barueth, bij Ridderus, Fruytier en vele anderen kom je de opvatting tegen dat God een speciale band heeft met de Oranjes en de Republiek.”
Van den Berg, verbonden aan het Driestar College in Gouda, is een geboren en getogen Zwijndrechtenaar. Hij zit in de gemeenteraad voor de CU/SGP. Met enkele andere neerlandici werkte hij jarenlang aan Lodensteins dichtbundel ”Uytspanningen”, die in het najaar verschijnt. Van den Berg is ook bezig met een jeugdboek dat speelt in het jaar 1572 in Dordrecht. De watergeuzen verwoesten het klooster Eemstein. Een monnik gaat naar Schotland om uit te zoeken of daar inderdaad een klooster ligt dat in verbinding staat met de hel. „Ik baseer me op echte historische stukken. Tegelijk valt er veel te fantaseren!”
Bijzondere belangstelling legt Van den Berg aan de dag voor het Huis van Oranje. Hij is penningmeester en redactiesecretaris van de Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau, waarvan de verzameling in Paleis Het Loo is geëxposeerd. Zelf spreekt de neerlandicus van een „natuurlijke Oranjeliefde”, die al in zijn jeugd openbaar kwam. Regelmatig ontmoet en spreekt hij leden van het vorstenhuis.
Zijn promotie vorig jaar ging over een onversneden Oranjeklant: ds. Johannes Barueth, ”een strijdbaar verdediger van de Gereformeerde Kerk en Staat”. Deze minder bekende oude schrijver hielp metterdaad mee prins Willem IV tot stadhouder te verheffen. Van den Berg: „Hij bewerkte in Dordrecht allerlei mensen en had contacten met hoge figuren uit het leger. Een ooggetuige van de verheffing van prins Willem IV in 1747 meldt dat „die akelige Barueth” het volk aan het „ophitsen” was. Dan zie je dat de Oranjes een soort netwerk van predikanten en officieren hadden waarop ze konden terugvallen.”
Zijn alle oude schrijvers Oranjegezind geweest? Van den Berg: „Beukelman, Ridderus, Voetius, Van Eenhoorn, ik heb nog nooit iemand onder de oudvaders aangetroffen die niet Oranjegezind was. De reden daarvan is onder meer dat de Oranjes het collatierecht hadden: zij moesten toestemming geven voor het uitbrengen van een beroep. De dominees waren dus van de vorst afhankelijk. Bovendien waren de Oranjes ook beschermheer van de Gereformeerde Kerk, je kon ze daarop aanspreken. Er is een soort coalitie geweest van de stadhouders, de officieren en de predikanten tegen de regentenkliek.”
In zo’n afhankelijkheidsrelatie valt het niet mee om eerlijk te blijven. Het is Van den Berg opgevallen „dat alle nadere reformatoren sterk aandringen op zelfonderzoek. Onderzoekt u zelf nauw, ja zeer nauw. Maar als je de lijkpredikaties over de Oranjes bestudeert, dan lijkt het erop dat de predikanten veronderstellen dat ze allen naar de hemel zijn. Heldendaden en vroomheid worden breed uitgemeten. Er is misschien wel eens kritiek geweest, maar dan heel versluierd. Ik mis in Nederland een John Knox, die tegen Maria Stuart zegt: Je bent een Izébel. Zelfs Maurits, wiens zedelijk leven toch niet zo fraai was, bleef buiten schot.”
Die kritiekloze houding heeft ook te maken met de communicatie die vroeger veel minder ontwikkeld was dan tegenwoordig. „Vandaag weten we via de roddelpers en de media alles over De Roy van Zuydewijn en de ’Mabel-gate’. Maar van de onwettige kinderen van bijvoorbeeld prins Maurits wist bijna niemand. Wat verkeerd ging, was nauwelijks bekend. In Eibergen wist men niet wat zich in Den Haag afspeelde.”
Welke Oranjetelgen zou je tot het piëtisme kunnen rekenen? Volgens Van den Berg komt vooral de Friese tak van de Nassaus in beeld. Prins Willem Frederik laat zich in zijn dagboeken kennen als een nauwgezet en vroom man. Hij leest stichtelijk werk, zingt een psalm voor hij naar bed gaat en onderwerpt zichzelf aan een strenge, maandelijkse regelmaat in het loven en danken van God. Van Albertine Agnes zegt niemand minder dan Anna Maria van Schurman dat ze een zon in Gods kerk is, die haar hof tot een diamant van goddelijke deugden en zegeningen zou maken. Prinses Maria Louise van Hessen-Kassel geniet aanzien onder predikanten en kerkvolk om haar innige vroomheid.
Van de Hollandse tak vermoedt Van den Berg dat koning-stadhouder Willem III nog het meest openstond voor de opvattingen van de Nadere Reformatie. „Het is bijvoorbeeld opvallend dat hij er in 1695 voor heeft gezorgd dat Wilhelmus à Brakel niet uit Rotterdam werd verbannen. Onder de Zeeuwse piëtisten, zoals Smytegelt, had hij een goede naam. Ik heb echter tot op heden tevergeefs aanwijzingen gezocht waaruit blijkt dat Willem III waardering had voor het Schotse convenant of voor de Schotse theologie. Ook prins Willem V zou een bekeerde man geweest kunnen zijn. Bij zijn vertrek naar Engeland, in 1795, zei hij: „God heeft een twist met Nederland.” Maar dan zie je tegelijk dat zo’n diepgelovige man toch gewoon naar de kermis en het theater ging.”
De Oranjes hebben zich vanouds echt protestants gevoeld, vervolgt Van den Berg, „zonder zich overigens exclusief te binden aan de gereformeerde theologie van Dordt. Dat geldt vooral vanaf koning Willem I. Prins Willem V zou zich als conservatief man zeker aan Dordt hebben gehouden, maar Koning Willem I komt met een nieuwe kerkorde.
Groothertogin Sophie, een zus van koning Willem III, wilde absoluut geen rooms-katholieke kerk binnengaan. „Ik ben Oranje, ik ben protestants”, zei ze. Zo hebben ook de regentes Emma en koningin Wilhelmina zich echt protestants gevoeld. Een nieuwe omslag vindt plaats bij koningin Juliana. Zij gaat in kloosters in retraite.”
Of de Oranjes nu gelovig zijn of niet, de gereformeerde gezindte blijft hen trouw, ook al is het godsdienstig profiel van het Oranjehuis anno 2004 sterk veranderd en buitelen de schandalen over elkaar heen. Al te uitbundige Oranjeliefde is dan toch naïef? Van den Berg, even tussendoor: „Ik weet nu al dat als je over onwettige kinderen schrijft, mensen gaan opbellen.” Dan serieus: „We moeten het toch altijd zo zien dat God ons het Oranjehuis heeft geschonken. We mogen niet zeggen: Nou ja, ’t is allemaal wat vervaagd, dan kiezen we maar voor een republiek. Iets van die band tussen God, Nederland en Oranje ervaar ik zelf ook wel, en velen van ons kerkvolk. Ook in het koningshuis van David werden de afgoden gediend. En dan was er toch plotseling weer een koning die de Heere vreesde. Dus wie weet. We mogen niet blindelings vereren, maar laten we eerlijk zijn: we hebben toch een geweldig goede koningin, een vakvrouw naar wie het buitenland jaloers kijkt.”
Dit is het tweede deel in een serie over oude schrijvers. Volgende week dinsdag: oude schrijvers in de leesdienst.