Russische religiewet versoepeld
De grondwettelijke commissie van de Russische Federatie heeft besloten dat een godsdienstige gemeenschap die vóór de invoering van de godsdienstwet in 1997 door de staat erkend werd, niet verboden mag worden alleen omdat zij verzuimd heeft zich voor 1 januari 2001 te laten registreren. Het Leger des Heils in Moskou heeft goede hoop dat ze niet langer als religieuze organisatie verboden wordt.
Vorig jaar werd duidelijk dat het Leger des Heils zijn werk in Moskou niet langer mocht doen. Een rechtbank in de Russische hoofdstad gaf het ministerie van Justitie gelijk. Dat had het Leger ervan beschuldigd niet te voldoen aan de wet op de godsdienstige bewegingen.
Alle religieuze organisaties die in Rusland actief zijn, moesten zich volgens een wet uit 1997 uiterlijk voor 1 januari 2001 opnieuw laten registreren. Alleen godsdiensten en religieuze organisaties die langer dan vijftien jaar hun activiteiten hadden uitgeoefend, zouden voor officiële registratie in aanmerking komen. Het Leger des Heils, dat sinds 1992 in Moskou actief is, zegt alle middelen te hebben aangewend om aan deze eis te voldoen. Maar alle pogingen liepen op niets uit, ondanks de tienduizenden guldens die het Leger des Heils hieraan had besteed.
De godsdienstwet kwam in 1997 tot stand, in nauwe samenwerking met de Russisch-Orthodoxe Kerk. Ze moest paal en perk stellen aan de snel toegenomen populariteit van niet-orthodoxe religies op Russisch grondgebied. Het Leger des Heils werd in 1923 door de bolsjewisten verboden en kon pas in 1991 zijn werk uitoefenen. Het Leger kon dus niet aantonen dat het vóór 1997 minstens vijftien jaar lang in Rusland actief was geweest.
Op dit moment lopen ruim 2000 religieuze groepen in Rusland het risico ontbonden te worden. Het gaat om grote groepen islamieten, plaatselijke gemeenten van Jehovah’s Getuigen, de Scientology-kerk, Zevende-Dag Adventisten, pinksterkerken en de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (mormonen), waarvan de meeste wel als nationale organisaties erkend zijn.
Vorige maand hebben 29 vertegenwoordigers van religieuze en mensenrechtenorganisaties president Bush een brief geschreven. Daarin vragen ze hem de Russische president Poetin ertoe aan te zetten de discriminatie van religieuze groeperingen in zijn land aan te pakken. Bush wordt gevraagd zich actief in te zetten „tegen de onderdrukking en een sterke vuist te maken in de buitenlandse politiek van Amerika ten behoeve van de talloze stemloze gediscrimineerden en vervolgde gelovigen.” De brief werd ondertekend door Joseph K. Grieboski, president van het Instituut voor Religie en Politiek in Washington.
De brief wijst erop dat sommige federale en plaatselijke wetten in bepaalde regio’s van elkaar afwijken en dat er verschillende interpretaties zijn van wetten. Dit zou regionale bewindslieden een argument in handen geven om de activiteiten van godsdienstige minderheden aan banden te leggen. Discriminerende praktijken op het plaatselijk vlak ontstaan volgens de brief ook door de gevoeligheid van lokale autoriteiten voor het lobbywerk door de veelal orthodoxe kerken, die in de meerderheid zijn.
President Bush wordt erop gewezen dat vrijheid van godsdienst in de volle zin van het woord het eerste en meest fundamentele mensenrecht is. „Het is een mensenrecht, dat niet gereduceerd mag worden tot de privé-sfeer”, aldus de brief. „Discrimineren op basis van de godsdienstige overtuiging of het in diskrediet brengen van een of andere vorm van godsdienstige praktijk is een vorm van uitsluiting die strijdt met het respect voor fundamentele menselijke waarden. Het kan mogelijk ook de samenleving destabiliseren. Een bepaald pluralisme van denken en handelen moet er bestaan, wil er in de samenleving niet een klimaat van spanning, intolerantie en verdachtmaking ontstaan.”
De brief doet een beroep op Bush’ strijd tegen tirannie en godsdienstige onderdrukking. Aan Bush wordt gevraagd Poetin duidelijk te maken dat de Amerikanen hechten aan waarden als mensenrechten, godsdienstige vrijheid en democratie.