Hoofdzonden
Handelingen 2:17a
„En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God): Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees.”
Dat predikt dus Petrus het hele volk: zo staat het geschreven in Gods Woord, dat is Zijn toezegging, en dat is heden in vervulling getreden. Nadat hij nu aangetoond heeft hoe God Zijn hart als het ware uitgiet over alle vlees, spreekt hij van de gerichten die aanstaande zijn, opdat men tot inkeer komt en zich bekeert. Deze gerichten zijn na het pinksterfeest werkelijk gekomen. Van deze gerichten spreekt hij, opdat het volk zich tot God wendt. Want waarom zal men een mens in de duisternis laten zitten? Moet hij in het vuur omkomen? Zo moet dan het volk aan zijn zonde ontdekt worden. Welke zonde? Wel, allereerst de zonden tegen de vier geboden van de eerste tafel en de zonden tegen de zes geboden van de tweede tafel. Maar hier geldt het de hoofdzonde. En welke is deze hoofdzonde? Dat belijden wij met het lied: „Ik, ik en mijne zonden, waarin ’k de dood gevonden, die hechten U hier vast. De doodsteek laat G’ U geven, Om mij een eeuwig leven te scheppen, vrij van elke last!”
H. F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Preken”, 1896)