De argusvlinder ziet geen leefgebied meer
Tien jaar geleden was dit terrein langs de Hollandsche IJssel bij Ouderkerk aan den IJssel een levensgevaarlijke gifstortplaats. Nu, na sanering, is het een bloemenzee waar ecoloog Bram Omon vorig jaar nog de bijzondere argusvlinder zag. Maar zal hij er nu nog zijn?
Alles wat de argusvlinder nodig heeft, is hier te vinden, vertelt Omon. „Bloemen, gras en open plekjes. En hier, deze steenkorf langs de parkeerplaats, vormt een laag muurtje dat in de zon lekker opwarmt en tegelijk beschutting biedt tegen de wind.”
Acht jaar geleden studeerde hij in Wageningen af op een onderzoek naar twee opmerkelijke zandoogjes: het bont zandoogje en de argusvlinder. De eerste soort gaat met sprongen vooruit. Omon: „Vroeger was het bont zandoogje een bosvlinder. In de Krimpenerwaard werd pas rond 2000 het eerste bont zandoogje gezien. Inmiddels is het hier de meest algemeen voorkomende dagvlinder. Hij profiteert ervan dat het steeds warmer wordt.” Dat laatste geldt voor meer vlindersoorten. Zo voelen sinds kort kaasjeskruiddikkopje, staartblauwtje en scheefbloemwitje zich in ons land thuis.
Verdwenen
Ook de argusvlinder is een warmteminnende soort, vertelt de ecoloog, maar het vreemde is dat die juist níét profiteert van de opwarming. „Vroeger kwam de argusvlinder algemeen voor in heel Nederland. Totdat hij begon te verdwijnen uit de zandgebieden, en daarna ook langzaam uit de klei- en laagveenstreken. Van de aantallen in 1990 is 98 tot 99 procent verdwenen.”
Net als bij andere zandoogjes leven de rupsen van bont zandoogje en argusvlinder op verschillende grassoorten. Beide houden ook van beschutte plekjes.
Maar Omon ontdekte een belangrijk verschil. „Toen ik met warmtecamera’s de plekken onderzocht waar de rupsen zaten, bleek dat in een ogenschijnlijk gelijk leefgebied de argusvlinderrupsen op de warmste plekjes zaten, terwijl dat voor het bont zandoogje geen verschil maakte.”
Extra opwarmen
De argusvlinder blijkt behoefte te hebben aan plekjes die in de zon extra opwarmen: lage vegetatie of open plekjes tussen het gras, een stenen muurtje, een vangrail, een greppelkant. Volwassen vlinders gebruiken die om er te zonnen. De eitjes leggen ze bij voorkeur op lang gras achter een muurtje of een houten hek. „Ook langs trapjes in tuinen aan de rivierdijk vond ik vaak argusvlinderrupsen. En in dit terrein.”
Het paradoxale is dat zijn voorkeur voor warme plekjes dodelijk is voor de argusvlinder. Doordat het klimaat opwarmt, groeit de vegetatie in het voorjaar sneller dicht. Dit wordt nog eens versneld door het vele stikstof dat vanuit industrie, verkeer en landbouw in de bodem terechtkomt.
Speuren
Terwijl Omon te midden van kleurige bloemen blijft speuren naar een argusvlinder, vertelt hij: „Vooral in gebieden met intensieve veehouderij is de hoeveelheid stikstof in de bodem erg hoog.” Niet alleen groeit daardoor de vegetatie snel dicht. Ook is de mineralenverhouding in het gras niet goed meer voor de rupsen, vermoedt de ecoloog. Die krijgen daardoor niet meer de juiste eiwitten binnen.
Aan het einde van de wandeling heeft Omon nog niet één argusvlinder gezien. Ook eerdere bezoeken dit jaar aan dit gebied leverden tot nu toe niets op. Zouden ze dan allemaal verdwenen zijn?
De achteruitgang is schrikbarend, zegt de kenner. „Alleen in de duinen doen ze het redelijk. Daar zijn nog genoeg open plekjes. Daarnaast heeft de kalkrijke grond een bufferwerking tegen verzuring door stikstof.” Het lijkt erop dat liefhebbers naar de duinen moeten om nog argusvlinders te zien.
Zwarte oogjes
Hemelsbreed een kleine 30 kilometer ten noodwesten van Ouderkerk aan den IJssel beginnen de duinen bij Wassenaar. Daar, langs een groot grasland, fladdert een bruine vlinder. Zijn vleugels vol zwarte oogjes. Een argusvlinder.
„Het is een combinatie van factoren”, besluit Omon. „De uitstoot van stikstof moet worden teruggedrongen én het beheer moet goed zijn: in de juiste tijd gefaseerd maaien en zorgen voor open en beschutte plekjes.”
Dat is belangrijk voor de argusvlinder, maar ook voor onszelf, meent de ecoloog. „Oernatuur is niet alles. Je staat er versteld van hoeveel diersoorten afhankelijk zijn van de mens. Ook boerenlandvlinders zoals de argusvlinder.”
Toch raken de laatste eeuw steeds meer van deze soorten in de verdrukking. „Ik denk dat we een verantwoordelijkheid hebben om goed met andere schepselen om te gaan. De ortolaan, een boerenlandvogel, zijn we voorgoed kwijt, en het korhoen eigenlijk ook. Dat ontneemt volgende generaties de kans ze te leren kennen. Laten we dus moeite doen om te proberen de soorten die nog niet zijn uitgestorven te redden.”
Het vlindermeetnet
De Vlinderstichting volgt al sinds 1992 de aantallen dagvlinders met argusogen. Over heel Nederland kijken honderden vrijwilligers wekelijks naar vlinders op hun eigen telroute, al zijn er onder andere in Zeeland en Friesland nog meer vlinderaars nodig.
Wat blijkt, na ruim 25 jaar? Terwijl libellen –die ook door de Vlinderstichting worden geteld– profiteren van het schoner wordende water, hebben veel dagvlinders het moeilijk. Tegenover 11 vlindersoorten die in aantal toenemen, staan er 23 die achteruitgaan. De sterkste afname vertoont de kleine heivlinder (die nog slechts op één plek voorkomt maar in 2017 een redelijk jaar had), gevolgd door de argusvlinder (die in 2017 een dramatisch jaar had). Volgens de tellingen is sinds 1992 het totale aantal vlinders met zo’n 40 procent gedaald.