Billy Bray bouwde zijn eigen kapel
Billy of William Bray (1794-1868) was een „ongeschoolde zielenwinner.” Tenminste, zo noemde Spurgeon hem. Eens was hij ruwe mijnwerker en drinkebroer, maar door genade werd hij een volgeling van de Heere Jezus. Hij woonde en werkte in Cornwall in Engeland. Zijn kapel, die hij zelf bouwde in Kerley Downs, is nog steeds te bezoeken. Dit jaar is het 150 jaar geleden dat hij overleed.
William Trewartha Bray werd in 1794 in een dorpje bij Truro in Cornwall geboren. Zijn grootvader was betrokken geweest bij de bouw van een methodistenkapel in de tijd dat John Wesley zijn bezoeken aan Cornwall bracht, en ook zijn vader vreesde de Heere. Maar Billy moest eerst niets van hun godsdienst hebben. „Ik werd een metgezel van dronkaards en in die tijd was ik erg dicht bij de hel”, zo sprak hij later over zijn eertijds. Hij besteedde bijna al zijn geld aan de drank, waardoor zijn gezin armoede moest lijden.
Maar in 1823 trof een pijl van overtuiging van zonden zijn hart. Een strijd op leven en dood ontbrandde in zijn binnenste. Billy Bray gaf zich echter niet zomaar gewonnen aan God. Het betekende voor de ruwe man nogal wat om zijn knieën te buigen. Maar toen hij op een keer weer zonder te bidden in bed was gestapt, werd hij om drie uur wakker en toen boog hij voor het eerst zijn knieën.
Vanaf die tijd hield hij niet op om tot God te smeken. De woorden „Zoekt en gij zult vinden” namen zijn ziel in beslag. Eerst kwam er geen uitkomst. Hij ging naar huis en boog opnieuw zijn knieën. De hele nacht bleef hij roepen tot God. „Ik begon de Heere te zoeken en ik voelde dat ik liever om genade wilde blijven roepen dan in de zonde leven.” Zo ging het een korte tijd door, totdat de geestelijke doorbraak kwam.
Opwekking
Zijn bekering vond plaats na een tijd van grote opwekkingen in Engeland. De Wesleys (John en zijn broer Charles) bezochten Cornwall en preekten daar voor duizenden mensen. Zij hadden in Bristol een steunpunt, van waaruit zij hun reizen naar het zuidwesten van Engeland maakten. Het waren methodistische predikers, die lid bleven van de Engelse staatskerk maar overal waar zij gelegenheid vonden het Evangelie verkondigden.
Zij stichtten zogenaamde ”societies”, gezelschappen van vromen, waar ruimte werd geboden voor een geestelijk gesprek. Aanvankelijk ontmoetten zij veel tegenstand, niet alleen van het gewone volk maar ook van predikanten uit hun eigen kerk. Gepeupel probeerde de openluchtdiensten te verstoren en soms ontstonden er levensbedreigende situaties.
Toch was de honger naar het Woord groot en werden er velen bekeerd. Via de ”societies” werd het geestelijk leven verder gevoed en verbreid. Maar de periode die op de Great Awakening (grote opwekking) volgde, zou nog diepere sporen onder de bevolking trekken. De zogenaamde Forgotten Revival (vergeten opwekking) van 1790 tot 1840 bracht hele dorpen in Cornwall tot verandering.
Gericht op boven
In die jaren raakte Billy Bray ook betrokken bij deze herleving. Het kwam in zijn hart om een kapel te bouwen. Hij zette zelf een gebouw neer en noemde dit Bethel. Zo volgden er nog twee kapellen, die hij ”visnetten” noemde. Het bouwen gebeurde meestal in zijn eigen tijd, omdat hij zijn werk in de mijn niet kon opgeven.
Dit betekende dat hij dagen maakte van twintig uur. Lichamelijk was hij erg sterk en hij kreeg de kracht om naar de wens van zijn hart te handelen. De tweede kapel kostte hem veel strijd. De duivel zat niet stil. „Toen onze kapel tot aan de deur gereed was, zei de duivel tot mij: „Zij zijn allen weggegaan en hebben jou en de kapel verlaten…””
Maar de mijnwerker ging door, ondanks alle tegenstand. Als hij geen geld had om de bouwmaterialen te betalen, bad hij tot God en de uitkomst kwam. Zo verrees er een klein kerkje met drie ramen in Kerley Downs. Bray noemde het gebouwtje Three Eyes (drie ogen), vanwege de vensters gericht op de God des hemels. En later getuigde hij: „Ere aan God! Velen die hier bekeerd werden, zijn nu in de hemel en wanneer wij daar zullen zijn, zullen we Hem met alle macht loven…”
Opgeruimd christen
Billy Bray was een getuige van het Licht geworden. Hij sprak met zijn collega’s in de mijn over de Heere en bad met hen. Verschillende mijnwerkers kwamen tot bekering. De vijandschap kwam bij sommigen openbaar, maar dit deerde hem niet. Ook binnen de gezelschappen van de methodisten sprak hij vrijmoedig over zijn geloof. Zij gaven hem de gelegenheid om te spreken. Dit deed hij niet aan de hand van een tekst, maar hij begon zijn eenvoudige toespraken vaak met het citeren van een lied, het noemen van een persoonlijke ervaring of met het vertellen van een anekdote. Buiten de societies sprak hij overal waar hij gelegenheid vond. Niet iedereen was gelukkig met zijn spreektrant. Sommigen vonden hem dwaas en dom. Maar Billy ging door.
Zijn welbestede leven eindigde in mei 1868. Billy Brays graf werd gedolven bij het kerkje in Baldhu, niet ver verwijderd van zijn Three Eyes Chapel. Tot op het laatst van zijn leven behield hij de vaste verzekering van zijn eeuwig heil. Hij was een opgeruimd christen die niet schroomde om voor de eer van zijn Meester uit te komen. Een van de meest gezegende gevolgen van zijn diepe vroomheid was zijn ongeveinsde ootmoed en zijn gedurige afhankelijkheid van God. Hij was zwak in zichzelf en toch machtig.
Vastgeklemd aan de belofte
Ik zei tot de Heere: „Gij hebt gezegd: Zij die bidden, zullen ontvangen; zij die zoeken, zullen vinden, en voor hen die kloppen zal de deur geopend worden, en ik heb geloof om dit te geloven.” In een ogenblik maakte de Heere mij zo gelukkig dat ik niet kan uitdrukken wat ik voelde. Ik schreeuwde het uit van blijdschap. Ik loofde God met mijn gehele hart voor wat Hij voor een arme zondaar als ik gedaan heeft, want ik kon zeggen: „De Heere heeft al mijn zonden vergeven.” Wat een grote verandering kwam er in mijn leven! Alles was nieuw geworden, de mensen, de velden, het vee, de bomen. Ik was als een nieuw mens in een nieuwe wereld. Ik bracht het grootste gedeelte van mijn tijd door in het prijzen van de Heere. Ik kon met David zeggen: „De Heere heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld. Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang op onze God.” Ik vertelde aan allen wat de Heere voor mijn ziel gedaan heeft.
Uit: F. W. Bourne, ”Billy Bray. The King’s Son”