De pink van Adam Smith
Vorige week heb ik nieuwe kleren gekocht. Twee overhemden, een polo en een T-shirt. Recht op het doel af en zo snel mogelijk weer naar buiten – een inkooptactiek die lijkt voorbehouden aan personen van de mannelijke kunne. Pas op de terugweg realiseerde ik me dat ik niet wist welke merken er in mijn tas zaten. Niet dat ik zo merkbewust ben, maar het is goed om te weten wat je in huis haalt. Waar worden de kledingstukken in kwestie eigenlijk gemaakt? Komen er kinderhanden aan te pas? Hoe springt het bedrijf om met het milieu? Op de een of andere manier houd ik hier met kledingaankopen weinig rekening mee. Te veel werk om uit te zoeken, en wat bij een Hollander telt is toch de prijs.
Er schoot me een passage te binnen uit een werk van Adam Smith. De Schotse verlichtingsfilosoof is de boeken ingegaan als de vader (de ”Adam” en de ”Smid”, zoals iemand ooit gevat opmerkte) van de economische wetenschap. Met zijn ”Onderzoek naar de rijkdom der volkeren” uit 1776 werd het denken over economie naar een nieuw niveau getild. Eigenbelang neemt in het werk van Smith een belangrijke plaats in. De eigengerichtheid van mensen biedt in veel gevallen een treffende verklaring voor hun handelen. Veel van wat ze doen en laten, laat zich herleiden tot wat in hun eigenbelang is. Niet zelden wordt de mens door zijn egocentrisme verblind. Zijn naastenliefde en humaniteit moeten het dan afleggen tegen het eigenbelang.
Iets dergelijks is ook aan de orde in een vroeger werk van Smith, ”Theorie van de ethische gevoelens” uit 1759. De mooie volzinnen verdienen een lang citaat: „Laten we veronderstellen dat het grote Chinese rijk met al zijn ontelbare inwoners plotseling werd verzwolgen door een aardbeving. En laten we in ogenschouw nemen hoe een menslievend man in Europa, die geen enkele connectie had met dat deel van de wereld, zou worden getroffen wanneer hij over deze afgrijselijke calamiteit werd ingelicht. Hij zou, stel ik me voor, ten eerste stellig zijn verdriet uitspreken over de rampspoed van de ongelukkigen, hij zou vele melancholische bespiegelingen geven over de grilligheid van het menselijk leven en de nietigheid van al de werken van de mens (…). Het meest lichtzinnige onheil dat hemzelf ten deel zou kunnen vallen, zou aanleiding zijn voor een echte ontregeling. Als hij morgen zijn pink zou verliezen, zou hij vannacht niet slapen. Maar bij de ondergang van 100 miljoen van zijn broeders, gesteld dat hij hen nooit had gezien, zou hij doodgemoedereerd snurken. De vernietiging van die immense menigte lijkt hem simpelweg minder belangwekkend dan deze nietige tegenslag bij hemzelf.”
Wakker liggen over het verlies van je eigen vinger, rustig slapen in de wetenschap dat er miljoenen mensen door een aardbeving zijn getroffen: ik moest eraan denken toen ik mezelf in het nieuw had gestoken. Hetzelfde beeld is namelijk toepasbaar op ‘ons’ westerse consumptiegedrag. Wie bekommert zich oprecht om de duizenden mannen en vrouwen die in veel te onveilige fabrieken voor veel te weinig geld onze kleren maken? Wie staat er stil bij de erbarmelijke omstandigheden waaronder de metalen worden gewonnen die in onze smartphones zitten? Wie denkt er ooit aan de talloze kinderen die rondscharrelen op de vuilnisbelten vol westerse elektronicaproducten? Een kleine minderheid, vrees ik, waar ik mijzelf niet toe reken.
Als aan de andere kant een van de genoemde misstanden in Nederland zou voorkomen, zou het land te klein zijn. Een enkel geval van kinderarbeid binnen onze grenzen en het kind zou onmiddellijk door de politie worden overgedragen aan jeugdzorg; de ouders zouden zich voor de rechter moeten verantwoorden; de kranten zouden er schande van spreken; er zouden Kamervragen worden gesteld over hoe het zo ver heeft kunnen komen. Alleen al van de gedachte dat het ons (klein)kind had kunnen zijn, zouden we wakker liggen. Kinderarbeid is hier in niemands belang.
Wat Adam Smith met het voorbeeld van China wil zeggen, is dat ons medelijden zich in de regel omgekeerd evenredig verhoudt tot de afstand. Hoe verder iets van ons afstaat, hoe minder het ons doet. Anders dan in het voorbeeld is er bij ons consumptiegedrag sprake van een oorzakelijk verband. Het verlies van een pink veroorzaakt geen aardbeving, het kopen van bepaalde producten doet dat wel. In figuurlijke zin welteverstaan. Hierover zouden we eigenlijk meer wakker moeten liggen. Dat levert meteen tijd op om ons beter in onze voorgenomen aankopen te verdiepen.
Dr. J. W. Hengstmengel is werkzaam aan de Tilburg School of Catholic Theology. Zijn onderzoek richt zich op de verhouding tussen theologie en economie.