Oppervlakkige religieuze identiteitsontwikkeling jeugd te wijten aan ouders
Ouderen moeten jongeren, in afhankelijkheid van de Heilige Geest, helpen bij hun religieuze identiteitsontwikkeling. Hierbij zijn Schriftuurlijk-bevindelijke preken onmisbaar, stelt Jan C. van Haaften.
Uit onderzoek onder (v)mbo-jongeren trekt Elsbeth Visser-Vogel de conclusie dat jongeren die in hun gedrag experimenteren lang niet altijd weten of ze wel christen willen blijven (RD 13-2). De verbondenheid met de christelijke traditie is bij velen van hen oppervlakkig.
Wanneer het gaat om religieuze identiteitsontwikkeling staat het volgens haar buiten kijf dat we afhankelijk zijn van de Heilige Geest. Ze roept ertoe op om na te denken over manieren waarop we aan de religieuze identiteitsontwikkeling een bijdrage kunnen leveren.
Er ligt dus een concrete vraag. Het is ook steeds een Bijbelse opdracht om de religieuze identiteitsontwikkeling vorm te geven. Voordat er op de gestelde vraag geantwoord kan worden, is het noodzakelijk om ook te kijken naar de mogelijke oorzaken waardoor onze jongeren steeds minder verbonden zijn met de christelijke traditie.
Het genoemde onderzoek heeft vooral onder jongeren met een reformatorische achtergrond plaatsgevonden. Dat er heel wat jongeren zijn die nog slechts heel oppervlakkig verbonden zijn aan het reformatorische gedachtegoed geeft alle reden tot diepe bezorgdheid. Durven we met elkaar eerlijk in de spiegel te kijken?
Het gebeurt de laatste jaren regelmatig, ook in deze krant, dat de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking als een van de oorzaken wordt aangewezen. Jongeren zouden de preken niet meer begrijpen. Daardoor zouden ze afhaken en zou de verbondenheid met de kerk langzaam verdwijnen. Zou dít het strijdfront zijn van onze dagen?
Ook wordt regelmatig de vinger gelegd bij de grote zorg dat allerlei vluchtige informatie het lezen van goede boeken over de Heere en Zijn Koninkrijk verdringt. Dat laatste is zeker een belangrijk punt. Toch is er meer te zeggen.
Zuivere leer
Jongeren die naar het (v)mbo gaan, zijn vaak praktisch van aard en zogeheten doeners. Zij hebben behoefte aan praktijkvoorbeelden in de les, om de theorie goed te kunnen begrijpen. De vakdocent met praktijkervaring doet ertoe voor hen.
Wat hebben onze jongeren ook dringend behoefte aan mensen die geestelijke praktijkervaring hebben. Is het niet een zeer ernstige kwaal wanneer we onze kinderen bedriegen door te zeggen dat we een kind van God zijn, terwijl we het níét zijn? Voor kinderen die in de puberteit komen, is zo’n schijnvertoning een heel belangrijke reden waarom ze steeds minder verbondenheid ervaren en mogelijk zelfs uiteindelijk de kerk verlaten.
Voeden wij onze kinderen wel op in de vreze des Heeren, zoals we Hem en de gemeente met een eed beloofd hebben? Moeten we niet constateren dat de kerk en de wereld met elkaar vermengd zijn?
Aangrijpend is dat we dit elkaar nauwelijks kunnen voorhouden zonder onmiddellijk het verwijt te krijgen dat we het zeker beter denken te weten. En ook de tegenwerping dat we het als ouders zo goed proberen, maar dat de tijd zo boos is en de wereld zo trekt.
De vruchten van de opvoeding maken echter meestal openbaar hoe het in de opvoeding toegaat. Daar waren de reformatoren en nadere reformatoren, op grond van de Schrift, heel duidelijk in. Wat zou het voor onze jongeren voortreffelijk zijn als theologen anno 2018 meer zouden zorgen voor de bescherming van de zuivere leer (DKO, art. 18) in de kerk, in plaats van op allerlei terrein verwarring te scheppen.
Woord en Geest
Zoals onderzoeker Visser aangaf, is het werk van de Heilige Geest noodzakelijk voor de religieuze identiteitsontwikkeling. Evenals wij ouders hebben onze jongeren waarachtige wedergeboorte nodig. Ze hebben dringend behoefte aan Schriftuurlijk-bevindelijke preken en geestelijke praktijkvoorbeelden. Zou er door de liefde en gunning die voortvloeien uit de gemeenschap met Christus, die Gods kinderen weleens mogen ervaren, geen verbondenheid ontstaan bij jongeren? Een oud gezegde is toch dat woorden wekken, maar voorbeelden trekken?
Een oppervlakkige opvoeding en prediking hebben als vrucht ongetwijfeld een oppervlakkige levensopenbaring. Daarmee zijn wij als ouders schuldig aan de oppervlakkige identiteitsvorming van onze kinderen.
Ik besef zeker dat het onderscheid tussen hel en hemel ook verbleekt door de niet-aflatende stroom van afleiding, bewerkt door de vorst der duisternis, in muziek, video en sociale media. Toch schiet alléén daarnaar wijzen tekort. En ik weet ook dat een christelijke opvoeding geen garanties biedt voor de religieuze identiteit van de jeugd.
Het is mijn hartelijke wens en bede of de Heere ons samen wil verootmoedigen en ons de ontdekkende bediening van Woord en Geest opnieuw wil schenken. „Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere” (Ps. 4:7). „Ontwaak, noordenwind! en kom, Gij zuidenwind!” Doorwaai toch de hof van Nederland (Hoogl. 4:16).
De auteur is docent in het beroepsonderwijs en ouderling.