Organist Leo van Doeselaar: Er bestaat niet één muzikale waarheid
Hij geeft les in Berlijn en heeft een volle concertagenda. Hij is organist in Amsterdam, Groningen en Leiden en vormt met zijn vrouw Wyneke Jordans een pianoduo. Van vermoeidheid is echter geen spoor te bekennen. De woorden buitelen over elkaar heen als Leo van Doeselaar (63) praat over muziek, zijn grote passie.
Muziek voert niet de boventoon in de woonkamer in zijn huis in Hilversum. Aan de muur hangt kunst, gemaakt door broers van Van Doeselaar en zijn vrouw. Ook zijn er maskers uit Afrika en gebedsvlaggen uit Bhutan te bewonderen. „Wyneke en ik hebben vaak in het buitenland opgetreden, onder andere in Rusland, India, Japan, China en Amerika. Vaak nemen we iets mee als herinnering.”
Van Doeselaar leunt na al die jaren vol muziek niet achterover, maar blijft schaven aan zijn interpretatie. „Het orgel is een imitatie-instrument. Vrijwel dagelijks ontdek ik nieuwe mogelijkheden om mijn verhaal te vertellen.”
1. Mijn ouders brachten mij de liefde voor het orgel bij.
„Jazeker! Mijn ouders waren organist in de hervormde kerk in mijn geboorteplaats Hoedekenskerke. In dezelfde kerk zijn de vader en opa van mijn vader voorzanger geweest. Mijn ouders kregen les van Adriaan Kousemaker in de Grote Kerk van Goes. Mijn vader werkte bij Ars Nova, de uitgeverij van Kousemaker. Hij liet mij een stapel met daar uitgegeven bladmuziek na. Vanaf mijn vijfde kroop ik regelmatig achter ons harmonium. Vaak probeerde ik psalmen en gezangen na te spelen of improviseerde ik wat. Toen we eenmaal in Den Haag woonden, kreeg ik orgel- en pianoles van Gerard Akkerhuis. Hij was organist en onder andere dirigent van het Residentie Bachkoor en Bachorkest. Akkerhuis heeft veel voor mij betekend. Zo liet hij mij al jong de orgelpartijen spelen van de Bachcantates die hij uitvoerde. Hij bracht mij verder de liefde voor de piano bij. De nalatenschap van een Rotterdamse organist vormde ook een enorme stimulans om piano te spelen. Die bestond onder andere uit alle pianosonates van Beethoven en Mozart, en de orgelsymfonieën van Guilmant en Widor. Ik kreeg die muziek na het winnen van een orgelconcours. Van mijn 13e tot mijn 25e ben ik kerkorganist geweest. Ik speelde voornamelijk tijdens jeugddiensten en diensten van de Haagse studentenekklesia. Voor het begeleiden tijdens kerkdiensten is het meewerken aan uitvoeringen van cantates en passionen in de plaats gekomen.”
2. De samenwerking met andere musici heeft mijn orgelspel veranderd.
„In het Concertgebouw werk ik soms samen met dirigenten die hun wil dwingend opleggen. Dan moet je je voegen. Daarnaast ontmoet ik dirigenten die musici veel vrijheid geven en de boel toch uitstekend bij elkaar weten te houden, Jos van Veldhoven bijvoorbeeld, de dirigent van de Nederlandse Bachvereniging. Elke dirigent kiest een andere timing en een eigen tempo in Bachs cantates. Er bestaat dus niet één waarheid. Zoals je tijdens het samenspelen rekening moet houden met andere musici, moet je als organist rekening houden met een orgel en de ruimte waarin het staat. Je hoeft niet altijd snel te spelen om iets spannend of levenslustig te laten klinken. Door de juiste timing en articulatie kun je de gewenste atmosfeer oproepen.”
3. Grote dirigenten zijn inspirerend.
„Als ik op piano iets van Brahms speel, zie ik soms de in 2013 overleden koordirigent Eric Ericson voor me. Zijn visie heeft op zo’n moment invloed op mijn aanpak. Als Mariss Jansons of Philippe Herreweghe een concertzaal binnenkomt voor een repetitie, weten veel orkestmusici al welke klank deze grote dirigenten voor ogen staat. Zoiets klinkt misschien zweverig, maar dat is het niet.”
4. Zodra een concert begint, zijn mijn zenuwen verdwenen.
„Gelukkig spelen zenuwen een steeds kleinere rol. Ik ben natuurlijk wel gespannen als ik solistisch in het Amsterdamse Concertgebouw optreed, er dan 2000 mensen zitten te luisteren én het concert rechtstreeks wordt uitgezonden op de radio. Meestal overheerst het spelplezier, want ik vind het ontzettend leuk om concerten te geven. Een van mijn docenten prentte mij in dat je tijdens een concert drie duidelijk hoorbare fouten mag maken. Het is heerlijk als je die missers achter de rug hebt. De pianist Arthur Rubinstein adviseerde ooit niet terug te kijken, niet in het nu te blijven hangen, maar tijdens een concert altijd vooruit te blikken. Wanneer ik tijdens het terugluisteren van een optreden mijzelf een foutje hoor maken, blijkt die vaak minder storend dan ik dacht. Wat dan eerder stoort, is dat het spel na een fout onrustiger kan worden.”
5. Ik kan wakker liggen van de zorg die ik voor drie toporgels draag.
„Gelukkig niet. Sinds 1993 ben ik huisorganist van het Amsterdamse Concertgebouw, vanaf 1998 ook organist van de Pieterskerk in Leiden, waarna ik in 2014 samen met Erwin Wiersinga benoemd ben als titulair organist van de Martinikerk in Groningen. De orgels zijn in prima handen bij respectievelijk Flentrop, Verschueren en Ahrend. Ik heb zelf nooit iets gepland, maar ben voor alle organistenposten gevraagd. Ik kwam al regelmatig in de Martinikerk om een orgelconcert te geven of mee te werken aan uitvoeringen met de Nederlandse Bachvereniging. Het Schnitgerorgel is mijn favoriete instrument om werken van Bach te spelen. Maar ik kan ook enorm genieten van de prestanten van het Van Hagerbeerorgel in de Pieterskerk. Studeren doe ik –evenals Ton Koopman– voornamelijk op het Verschuerenorgel in de Spieghelkerk in Bussum.”
6. Het orgel van het Amsterdamse Concertgebouw verdient het om vaker bespeeld te worden.
„Het is een mythe dat het Concertgebouworgel zou staan te verstoffen. Het wordt vaak ingezet door symfonieorkesten en koren. Er zijn ook de nodige werken speciaal voor het instrument geschreven. Zo studeer ik momenteel ”Memories III” van Jan Welmers in, een stuk met onder andere korte psalmfragmenten en kleine Brucknercitaten dat op 12 mei in première gaat. Het klopt wel dat het orgel te weinig solistisch klinkt. Jaarlijks slechts één keer tijdens de Robeco SummerNights en één keer tijdens een lunchconcert. De meeste zaalorgels zijn nauwelijks solistisch te horen, het orgel in de Rotterdamse Doelen vormt een gunstige uitzondering.”
7. Het lesgeven in Berlijn houdt mij jong.
„Ik geniet van het werken met jonge mensen. Elke twee weken geef ik drie à vier dagen orgelles aan de Universität der Künste in Berlijn. In Berlijn geldt 65 nog als pensioengerechtigde leeftijd. Ik vind het heel jammer om dan al te stoppen, maar het is niet anders. Tijdens het lesgeven maak ik gebruik van mijn rijke ervaring als samenspelend musicus en moet ik regelmatig denken aan de aanpak van mijn pianodocent Jan Wijn: zo veel mogelijk aansluiten bij elke student. Het lukt mij steeds beter om mijn mond te houden en een leerling niet voor te kauwen hoe hij moet spelen. Als iets uit een student zelf komt, klinkt dat vaak honderd keer beter dan dat hij iets doet om mij te plezieren.”
8. Het is vermoeiend om twee grote liefdes, het orgel en de piano, te hebben.
„Haha, klopt. Maar tegelijkertijd is de variatie heerlijk. Ik mis het echt als ik een van beide instrumenten minder aanraak. Verder ben ik overigens zeer monogaam. Wyneke en ik zijn al meer dan veertig jaar getrouwd. We leerden elkaar kennen tijdens de kennismakingsweek voorafgaand aan onze conservatoriumstudie. Het was liefde op het eerste gezicht.”
9. Wyneke en ik hebben afgesproken elke dag niet meer dan een uur met elkaar over muziek te praten.
„Oh nee, daar spreken we nooit iets over af. We kennen elkaar van haver tot gort. Vroeger overlegden we meer als we repeteerden. Wanneer we tegenwoordig als pianoduo een concert voorbereiden, proberen we onze aanpak spelend te verdiepen. Wyneke komt regelmatig naar mijn orgelconcerten. Ze schrijft haar opmerkingen over onder andere timing en tempo soms in het programmaboekje. Ik hecht veel waarde aan haar adviezen.”
10. Ik heb geen hobby’s.
„Mijn dagen zijn meestal gevuld met muziek. Toch vind ik gelukkig ook tijd om andere dingen te doen. Ik houd erg van lezen en probeer bij te houden wat er aan nieuwe literatuur verschijnt, de boeken van Arthur Japin en Tommy Wieringa bijvoorbeeld. Wyneke en ik genieten ook van architectuur en beeldende kunst. En we komen graag in Italië.”
—
Levensloop Leo van Doeselaar
Leo van Doeselaar (63) is organist en (forte)pianist. Hij kreeg als kind orgel- en pianoles van Gerard Akkerhuis in Den Haag. Hij studeerde vervolgens aan het Amsterdamse Sweelinck Conservatorium: orgel bij Albert de Klerk en piano bij Jan Wijn. Hij doceert aan de Universität der Künste in Berlijn, is titulair organist van het Amsterdamse Concertgebouw, titulair organist van de Pieterskerk in Leiden en samen met Erwin Wiersinga titulair organist van de Martinikerk in Groningen. Hij vormt al dertig jaar een pianoduo met zijn vrouw, Wyneke Jordans (64). Het echtpaar heeft een zoon, Jurre, die als dj over de wereld reist.
Ook Van Doeselaar is vaak in het buitenland te horen. Als organist en, samen met zijn vrouw, als pianist. Hij treedt ook op als begeleider van zangers. Daarnaast is hij een veelgevraagd jurylid en docent bij internationale orgelfestivals.
Hij is organist van de Nederlandse Bachvereniging. Als titulair organist van het Amsterdamse Concertgebouw treedt Van Doeselaar veelvuldig op met orkesten, ensembles en solisten. Hij maakte talrijke orgel-cd’s met werk van componisten als Händel, Mozart, Krebs, Bach, Van Noordt, Scheidemann, Mendelssohn en Franck. Daarnaast legde hij samen met zijn vrouw werken voor piano vierhandig van onder anderen Schubert, Dvorak, Ravel, Strawinsky en Satie vast op cd.
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 12 mei.