Boek voor Kole bij afscheid van Driestar
Welk beeld hebben jongeren van zichzelf en welk beeld hebben zij van God? Is het beeld dat ze zich gevormd hebben in overeenstemming met de werkelijkheid? Die vragen rond het thema ”Jongeren en geloof in de 21e eeuw” staan centraal in de bundel ”Beeld en werkelijkheid”, die drs. I. A. Kole vrijdag overhandigd kreeg bij zijn afscheid als lid van de centrale directie van hogeschool De Driestar in Gouda. Kole gaf er les vanaf 1971 en zat sinds 1977 in de directie.
De afscheidsbundel bevat een reeks artikelen rond de vraag „hoe, wat, waar en wanneer jongeren leren geloven.” Daarbij wordt verwezen naar de doctoraalscriptie van Kole en L. van Driel uit 1987, ”Bij-tijds leren geloven”. Een verantwoord opvoedingsklimaat in kerk, school en gezin, waarin het godsdienstig element niet een toegevoegde waarde, maar het fundament van de opvoeding is, dat was Koles drijfveer, aldus redactielid drs. A. A. van der Schans.
Drs. L. N. Rottier, directeur van hogeschool De Driestar, voerde over de genoemde vragen persoonlijke gesprekken met acht studenten van de hogeschool. Gemeenschappelijk element in de gesprekken bleek het doordrongen zijn van de noodzaak God persoonlijk te leren kennen. Met dit thema wordt de kern van het werk op een christelijke hogeschool geraakt, schrijft Rottier. In een school waar beroepsopvoeders voor het christelijk onderwijs worden opgeleid, is juist dit van belang. Eerlijk gaat hij in op de verschillen in opvattingen die binnen de studentenpopulatie leven.
Dr. G. van den Brink, universitair docent dogmatiek in Leiden, geeft een algemene schets van bestaande godsbeelden en gaat ook in op Gods zelfopenbaring. Binnen het Nederlandse gereformeerde protestantisme heeft bij dit onderwerp de invloed van Luther het gewonnen van die van Calvijn, is Van den Brinks conclusie. „Het tamelijk onbekommerde (want op het Woord gefundeerde!) spreken over God die ons liefheeft en onze Vader en Heiland wil zijn, heeft het af moeten leggen tegen de voortdurende angst dat God achter Zijn genadeopenbaring in Christus ons nog altijd Zijn ’ware’ gelaat kan tonen en dat dat ware gelaat dan wel eens volstrekt anders zou kunnen zijn dan het gelaat van het Evangelie.
Enigszins gechargeerd zouden we zelfs kunnen zeggen: het godsbeeld van Calvijn wordt ten onzent vooral bewaard bij evangelische christenen, terwijl we bij reformatorische christenen vaker dat van Luther terugvinden. Gelukkig niet alleen in zijn negatieve, maar ook in zijn positieve kant: niet alleen Gods toorn, maar ook Gods ontferming wordt er immers gekend en beleden.” Het komt er volgens Van den Brink op aan dat mensen hun godsbeeld van mogelijke eenzijdigheden en vergroeiingen zuiveren.
De catechese in verleden, heden en toekomst is het thema van de bijdrage van prof. dr. W. Verboom aan de bundel, ”Leren geloven - een onmogelijke mogelijkheid”. De neergang in het aantal catechisanten moet leiden tot bezinning op de aard en methode van catechese, stelt dr. Verboom. Hij pleit voor herwaardering van de kinderdoop en wijst erop dat catechese doopcatechese is.
Drs. J. P. Proos, godsdienstdocent aan hogeschool De Driestar, schetst de praktijk van het godsdienstonderwijs op reformatorische scholen. Hij beschrijft het vak godsdienst, de inhoud van het godsdienstonderwijs, de vakleerkracht godsdienst en de leerkracht als voorbeeld bij het godsdienstonderwijs.
Twee jeugdbonddirecteuren komen aan het woord. In de bijdragen van N. Belo van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond (HGJB), ”Je bent jong en je wilt wat”, en J. H. Mauritz van de Jeugdbond der Gereformeerde Gemeenten (JBGG), ”Coram Deo - jongeren en de gemeente”, wordt de positie van christelijke jongeren in een snel veranderende samenleving aan de orde gesteld.
Psychologe/psychotherapeute drs. J. A. Kok, staffunctionaris bij Eleos, schrijft vanuit de praktijk van jeugdhulpverlening en kerkelijke jongeren. Christenjongeren leven niet op een eiland, zo is helder in deze bijdrage. Kok wijst erop dat mede als gevolg van steeds verdergaande individualisering het risico groot is dat opvoeders onvoldoende persoonlijk investeren in de opvoeding en begeleiding van jongeren.