De Vrije Gemeente wordt poptempel Paradiso
Poptempel Paradiso in Amsterdam vierde vorige maand zijn vijftigjarig bestaan. Slechts weinigen weten dat dit bekende poppodium oorspronkelijk een plaats van godsdienstige bijeenkomsten was, zij het vrijzinnige. Een recent boek onthult de „vergeten oorsprong” van het gebouw.
Wie Paradiso binnenstapt, ziet op de gevel de woorden ”De Vrije Gemeente”. Onder deze naam begon in 1877 de geschiedenis van de vrijzinnige geloofsgemeenschap, zo is te lezen in het boek ”De religieuze rebellen van de Vrije Gemeente. De vergeten oorsprong van Paradiso” (uitg. Bas Lubberhuizen, Amsterdam) van Raymond van den Boogaard.
Het ontstaan van de gemeente heeft alles te maken met de opkomst van de vrijzinnigheid in de Nederlandse Hervormde Kerk in de negentiende eeuw. De kerk was destijds het toneel van een heftige strijd tussen de modernen of vrijzinnigen enerzijds en de confessionelen/gereformeerden (calvinisten) anderzijds. Niet alleen behoudende christenen maakten zich zorgen over de toenemende vrijzinnigheid in de volkskerk, ook de vrijzinnigen voelden zich niet thuis in een kerk waar volgens hen de orthodoxie te veel invloed had. Wat de vrijzinnigen ook niet zinde, was het feit dat ze vaak voor lege kerken preekten omdat het gewone kerkvolk weinig op had met het geluid van de modernen.
Met name Amsterdam was het strijdtoneel tussen orthodoxen en vrijzinnigen, vooral sinds de neocalvinistische predikant Abraham Kuyper daar in 1870 intrede deed. Hij keerde zich in woord en geschrift tegen de moderne predikanten die zich verenigden in de ”Vereeniging tot handhaving en voortplanting van het liberale beginsel in de Ned. Herv. Gemeente te Amsterdam”. Deze vereniging gaf het weekblad ”De Vrijheid” uit.
Oproep
Op 7 november 1877 werden „moderne leden van de Nederlandsche Hervormde Kerk” in het Algemeen Handelsblad opgeroepen om bijeen te komen in hotel De Keizerskroon aan de Kalverstraat, om „stappen te beramen (…) die Kerk te verlaten.” De broers Philip Reinhard en Petrus Hermannus Hugenholtz maakten op die avond bekend dat ze hun ambt van predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk in Amsterdam zouden neerleggen. Zij zochten medestanders bij de oprichting van een nieuwe godsdienstige organisatie, die aan de eisen van de moderne tijd voldeed.
Herman Hugenholtz had al aanvallen te verduren gekregen van orthodoxe hervormden omdat hij vanaf de kansel de lichamelijke opstanding van Christus had geloochend. Hij werd door de classis vrijgesproken, maar de strijd was daarmee niet teneinde. De beide broers meenden dat alleen buiten de Hervormde Kerk een „nieuwe jeugd” en „bezielende frisse levenskracht” te verwachten was. Meegaan met de laatste voorstellen van de hervormde synode inzake de belijdenis zou ingaan tegen de geest van het protestantisme, waar immers eigen onderzoek en klare taal dienden te heersen.
Hun ideaal was „een vrije kerk zonder dogma, waar plaats is voor ieder, waar de heilige eenheidsleer wordt gepredikt, die door een ieder kan worden omhelst, de kerk der humaniteit.” De nieuwe vereniging zag zichzelf als een loot aan de boom van de Reformatie. Volgens Herman Hugenholtz was de ware godsdienst niet besloten binnen een of ander kerkgenootschap. Het kwam aan op de liefde voor de geestelijke dingen, op echte menselijkheid, die de vrucht was van de ware godsdienst.
Er sprak uit deze ideeën volgens Van den Boogaard een groot liberaal vertrouwen in de vooruitgang van de mensheid, materieel en geestelijk. De oprichters wilden moreel besef aankweken in een tijd waarin materiële overwegingen de menselijke natuur te kort zouden doen. Daarvoor was zelfs inspiratie van andere godsdiensten, zoals het boeddhisme, nodig. De gemeente zou een algehele vernieuwing van het religieuze leven moeten bewerkstelligen.
Geen kerk
In de laatste week van 1877 vond de constituerende vergadering plaats. De naam luidde ”De Vrije Gemeente”, en de aanvankelijk gehuurde locatie heette „gebouw voor samenkomsten.” Het woord ”kerk” wilde men niet gebruiken. Tijdens de dienst zou er een „godsdienstige toespraak” gehouden worden: ook de term ”preek” was taboe. Feestdagen als Pinksteren, Kerst, Pasen en Hemelvaartsdag werden niet gevierd omdat die te zeer verbonden waren met onwetenschappelijk wondergeloof. Dat gold ook voor alle sacramenten, waaronder de doop en het avondmaal.
Vanaf het begin moest de gemeente een godsdienstige vrijhaven zijn, zonder leerdwang en zonder belijdenis. De godsdienst diende bevrijd te worden van knellende historische conventies en het geloof in wonderen. Zij moest in overeenstemming gebracht worden met de laatste stand van wetenschap, zoals het darwinisme.
Op 3 februari 1878 werd de eerste dienst gehouden, aan de Leidsekade. Op zondag 2 mei 1880 vond de feestelijke opening plaats van een nieuw gebouw aan de Weteringschans. De zaal en de balkons van de eerste verdieping (een tweede is pas later toegevoegd) konden vijftienhonderd bezoekers bevatten. Er was geen kansel of altaar, alleen een verhoging voor de voorganger.
Klein kuddeke
Terecht schrijft Van den Boogaard dat deze afsplitsing van de Nederlandse Hervormde Kerk een zeldzaam voorbeeld was van een kerkscheuring die niet is uitgegaan van rechtzinnigen, maar van vrijzinnigen. De Vrije Gemeente was oorspronkelijk bedoeld als een modern, landelijk alternatief voor de Nederlandse Hervormde Kerk.
De gebroeders Hugenholtz hadden gedacht dat hun radicale stap alom zou worden bewonderd en de klaroenstoot zou zijn tot een massale uittocht uit de Hervormde Kerk. Die droom viel al snel in duigen. Ook door de modernen in de kerk werd hun voorbeeld niet gevolgd: zij bleven gewoon waar ze waren. De Vrije Gemeente is altijd klein gebleven, maar dat was kennelijk ook de verwachting tijdens de eerste zondagse dienst. Toen werd nadrukkelijk verwezen naar Lucas 12:31, waar Jezus sprak van een „klein kuddeke.”
Herman Hugenholtz was de drijvende en bindende kracht van de vereniging nadat zijn broer Reinhard zich kort na de oprichting gedesillusioneerd had teruggetrokken omdat de grote uittocht van vrijzinnigen uit de Hervormde Kerk uitbleef. Hugenholtz ontwikkelde zich tot een gevierd spreker. Het publiek verminderde gestadig nadat hij op 12 augustus 1911 overleed.
De moeizame groei laat zich volgens Van den Boogaard ook verklaren uit het feit dat leden niet tegelijk lid mochten zijn van een kerkgenootschap, zoals de Hervormde Kerk. De Vrije Gemeente werd steeds meer een plaats waar culturele lezingen werden gehouden. Maar op de religieuze markt kreeg zij steeds meer te maken met concurrerende bewegingen en clubs in de hoofdstad.
Vanwege de teloorgang van het aantal leden verliet De Vrije Gemeente in 1965 het gebouw aan de Weteringschans. Zij verhuisde naar een pand in Amsterdam-Buitenveldert waar het in de jaren zestig „bijna” tenonderging. Bijna, zo schrijft Van den Boogaard, want al zijn er nu geen diensten meer, de vereniging bestaat officieel nog steeds: VG (Vrije Gemeente) Amsterdam, met een eigen website. Daarop is te lezen dat vanaf 2017 het merendeel van de activiteiten worden gehouden in Gebouw Splendor (bij het Waterlooplein) aan de Nieuwe Uilenburgerstraat. Naar eigen opgave zijn er nog vijftig leden.
Herinneringen
Paradiso opende in 1968, aan de Weteringschans, de deuren als „cosmisch ontspanningscentrum.” De openingsavond op 30 maart 1968 bestond uit een „uniek, geestverruimend en adembenemend evenement.” Dat „geestverruimende” sloeg op de hasj en de wiet die bij een door de politie gedoogde huisdealer te koop was.
Al snel trok Paradiso veel jongeren. Inmiddels is er soms bijna 24 uur per dag wat in Paradiso te beleven: concerten, evenementen, grote dansfeesten, theater- en filmvoorstellingen, politieke en culturele manifestaties. Paradiso heeft drie podia –in de grote zaal, de kleine zaal en de kelder– en telt 350 werknemers.
Wie in het gebouw komt, ontwaart nog veel trekken van het godsdienstige verleden. De grote zaal heeft duidelijk het aanzien van een kerk, zeker gezien de drie galerijen. Boven het podium zijn de woorden ”Soli Deo Gloria” bewaard gebleven, in steen gebeiteld. Het spreekgestoelte en de stoelen op de begane grond stammen nog uit het oprichtingsjaar 1877.
Achter de mengtafels van de geluidstechnici in de grote zaal is een gedenksteen voor Herman Hugenholtz te zien. De gebrandschilderde ramen zijn nu geblindeerd. In dit gebouw deed ds. Chr. van Dam in 1951 intrede als predikant van de gereformeerde gemeente van Amsterdam-Centrum. Het kerkje aan de Looiersgracht –op nog geen tien minuten loopafstand van Paradiso, vlakbij het Leidseplein– was hiervoor te klein.
Paradiso ontvangt momenteel artiesten uit de gehele wereld. Het is een komen en gaan van vrachtwagens met geluidstechnici. Wie in de jaren tachtig ’s avonds langs Paradiso liep, zag daar een lichtend groen kruis boven op het dak, dat mysterieus heen en weer bewoog. Stampend, zoals een schip op de wateren. Binnen de muren klonk de muziek van de bands.
Het kruis is inmiddels verdwenen en ook de publiciteitsafdeling weet geen antwoord op de vraag naar het waarom. Hoe dan ook, De Vrije Gemeente of Paradiso – in dit gebouw hebben altijd rebellen gehuisd, zoals de schrijver het treffend verwoordt.