Minderheid kan in Nederland, gelukkig, haar zegje doen
Minderheden krijgen in de Tweede Kamer flink de ruimte, zij het niet grenzeloos. Terecht, want als democratische rechten te uitbundig benut gaan worden, wordt het aan het Binnenhof onwerkbaar.
Buitenlandse waarnemers verbaast het weleens. Ze zien dat er in de Tweede Kamer een belangrijk debat is. Wat dan frappeert is dat woordvoerders van kleine, soms zeer kleine fracties –weliswaar niet steeds, maar wel bij vlagen– het hoogste woord voeren. Voorzitter noch grote fracties grijpen in.
Kan dat in Nederland zomaar? Trekt dat Kamerlid geen veel te grote broek aan? Misschien wel.
Toch kan dit in ons polderlandje. Het behoort al een eeuw tot onze parlementaire cultuur dat ook minderheden hun zegje mogen doen. Soms zelfs zeer uitvoerig.
En laten we dat maar koesteren. Want het vergroot de tevredenheid van burgers met onze democratie als daarin de gevoelens en opvattingen van ook kleine groepen burgers royaal kunnen echoën. Niet alleen doordat we in Nederland nauwelijks of geen kiesdrempel kennen, maar ook doordat grote partijen bereid zijn te luisten naar kleine.
Die ruimte voor parlementaire minderheden is de achterliggende halve eeuw eerder groter dan kleiner geworden, laat historica Carla Hoetink in haar lezenswaardige proefschrift ”Macht der gewoonte” zien. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw maakte de Kamer het, via kleine aanpassingen in de regels, voor minderheden steeds iets makkelijker om gebruik te maken van democratische rechten, zoals het recht om een parlementaire enquête te houden.
Van beslissende betekenis hierin was de RSV-enquête van 1983/1984, die het inzicht opleverde dat een vitale democratie niet kan bestaan zonder een krachtige oppositie. En dat zo’n oppositie over middelen moet kunnen beschikken om de regering nauwgezet te controleren.
Dus inderdaad, minderheden moeten de ruimte krijgen. Maar niet onbeperkt. Want als elke kleine fractie die een ”full dress”-debat wil over willekeurig welke kwestie haar zin zou krijgen, zou de Kameragenda, die nu al vaak overvol is, uit zijn voegen barsten.
Het mag dan een sneu gezicht zijn als bij de zogeheten regeling van werkzaamheden het ene na het andere debatverzoek door de coalitiepartijen wordt afgewezen; dat gedrag van de coalitie is toch echt meer dan alléén arrogantie of machtsvertoon. Het heeft wel degelijk ook de functie de Kameragenda werkbaar te houden.
Dat alles neemt niet weg dat het goed is om parlementaire spelregels –zoals: om een normaal Kamerdebat te kunnen houden, moet een meerderheid zich daar voor verklaren– zo af en toe opnieuw tegen het licht te houden. Wat de Kamer momenteel ook doet, via een commissie die het reglement van orde aan moet passen aan de eisen des tijds.
En dan is dít weer typisch Nederlands: voorzitter van deze commissie is een lid van een minifractie, de SGP’er Van der Staaij. Wellicht dat in die keuze meespeelde dat met name de SGP, die dit jaar nota bene een eeuw bestaat, de laatste decennia in de volksvertegenwoordiging gezag heeft opgebouwd als kenner en bewaker van het staatsrecht en van de parlementaire spelregels.
Van Van der Staaijs voorzitterschap gaat bovendien dit signaal uit: kleintjes horen erbij. En: áls we politieke spelregels gaan veranderen, moeten, voor zover mogelijk, ook minderheden het met die vernieuwing eens zijn.