Bonden en VO-raad moeten samen werken aan leraren-cao
Om de impasse in het cao-overleg voor leraren te doorbreken, overwegen middelbare scholen zelf een loonsverhoging door te voeren. De onderwijsbonden en de VO-raad moeten echter samen een breed draagvlak nastreven, om zo tot afspraken te komen over lonen en werkdruk, stelt Jan Toering.
De VO-raad, de koepel van scholen in het voortgezet onderwijs, roept de onderwijsbonden ertoe op het in februari vastgelopen overleg over een nieuwe cao te hervatten. De VO-raad adviseert zijn leden om vanaf 1 juni zelf 2,35 procent meer loon te geven, als er voor 1 mei geen akkoord is. Een dergelijke maatregel heeft de VO-raad in 2015 ook al toegepast via een loonakkoord, omdat werkgevers en bonden er toen ook niet uitkwamen.
De huidige cao loopt formeel pas op 1 oktober 2018 af. En er zijn meer cao’s waarbij het veel tijd kost om tot afspraken te komen. Met het oog op draagvlak is het daarom beter dat de partijen gezamenlijk tot afspraken komen over een marktconforme beloning, werkdrukvermindering en het tijdpad dat nodig is om afspraken in daden om te zetten.
Aanpak werkdruk
De onderwijsbonden willen dat docenten maximaal twintig lesuren per week voor de klas staan en het loon moet met 3,5 procent omhoog. Alle partijen lijken het erover eens dat er iets aan de werkdruk in het onderwijs gedaan moet worden. Alleen over de wijze waarop verschillen de meningen behoorlijk.
De bonden willen werkdrukvermindering primair realiseren via het afbouwen van de lestijd (van 25 naar 20 uur per week). De werkgevers kiezen voor een meer integrale benadering en pleiten voor extra ontwikkeltijd voor docenten. Dit betekent meer tijd en ruimte voor leraren om te werken aan de ontwikkeling van hun onderwijs. Daarbij gaat het niet alleen om het aantal lesuren, maar bijvoorbeeld ook om de organisatie van het werk, de samenwerking binnen de teams, de leerlingenpopulaties, de ambities op school en de groepsgrootte.
Voor beide valt iets te zeggen. Je zou elkaar toch moeten kunnen vinden als je samen van opvatting bent dat er iets aan de werkdruk gedaan moet worden.
Innovatie
Laten we vooral ook met een innovatieve blik naar het onderwijsveld kijken. In andere sectoren en branches is het de trend om meer te produceren met minder mensen. Tot dusver manifesteert het onderwijs zich als een sector waarin innovaties zich extreem langzaam voltrekken in een snel veranderende wereld. Het aantal uren dat nodig is om leerlingen voor de maatschappij klaar te stomen, is in één generatie grofweg verdubbeld.
Volgens de christelijke vakorganisatie CGMV zou de onderwijssector er goed aan doet te brainstormen over vermindering van de werkdruk over de volle breedte. Er zijn leraren die niet voor 21.00 uur klaar zijn en er zijn leraren die fluitend hun werk doen. Veel docenten hebben te maken met belastende factoren, zoals de begeleiding van zorgleerlingen of jongeren die niet goed kunnen meekomen.
Zowel op landelijk niveau als per school moet worden bekeken hoe men innovatiever onderwijs zou kunnen geven.
Alles of niets
Opvallend is dat de werkdruk volgens de bonden in één keer moet worden gereduceerd. Dit lijkt een beetje op de situatie in het primair onderwijs, waar de salarissen in één keer op het niveau van het voortgezet onderwijs gebracht moeten worden. Alles of niets, lijkt nu de tendens te zijn in het onderwijs. Al zou het heel legitiem zijn, realistisch is het in geen geval. Het plan moet door de samenleving wel bekostigd kunnen worden.
Stel dat je het aantal lesuren voor leraren in één keer kunt terugbrengen van 25 naar 20 per week. De kosten hiervan zouden volgens de bonden 900 miljoen euro zijn. Dit bedrag is dan bedoeld om 12.000 extra banen te financieren. Maar waar haal je de mensen vandaan die de gaten moeten gaan opvullen? Er is al zo’n docententekort. En ontstaat er door deze aanpak niet juist eerst meer werkdruk?
Een dergelijke aanpak moet je gefaseerd laten verlopen. Het aantal lesuren kan ook geleidelijk teruggebracht worden, bijvoorbeeld binnen een tijdsspanne van vijf jaar. Daarvoor is echter een mix van afspraken nodig, evenals onder meer vermindering van de administratieve druk.
En dan de gevraagde loonsverhoging van 3,5 procent, zoals de onderwijsbonden eisen. De VO-raad lijkt werkgevers ertoe te willen oproepen de volledig beschikbare loonruimte van 2,35 procent in te zetten voor loonstijging van de werknemers. Dit laat dan geen ruimte meer voor het maken van andere cao-afspraken die ook geld kosten, zoals vermindering van de werkdruk.
Die 2,35 procent is volgens de VO-raad een rechtvaardige salarisverhoging voor de werknemers. De loonruimte van de werkgevers zal dan toch vergroot moeten worden, willen ze ook afspraken kunnen maken over arbeidsvoorwaarden (zoals de werkdruk).
Vanuit het oogpunt van de werknemers is het niet reëel om te verwachten dat de maatregelen tegen de werkdruk in één keer worden gerealiseerd. Ook ten aanzien van de loonstijging zal er wat water bij de wijn gedaan moeten worden, wil men tot afspraken kunnen komen. De door de bonden gevraagde 3,5 procent loonsverhoging is dus beslist aan de hoge kant.
De auteur is relatiemanager onderwijs bij de christelijke vakorganisatie CGMV.