Column: Blij met keuze voor baan in het onderwijs, ondanks het salaris
Het was de laatste schooldag van 2017 en na de jaarsluiting met het personeel was er een hapje en een drankje. Tegenover me zat een jonge meester. Voor het geld doe ik dit werk niet, zei hij.
„Nee, als ik voor het geld zou kiezen, zat ik wel in het bedrijfsleven. Maar onderwijs is mijn roeping. Ik heb het altijd al gewild en ik doe het met hart en ziel. Maar dat collega’s in het voortgezet onderwijs meer verdienen dan wij op de basisschool, dat vind ik absurd. Dat is niet te verkopen en niet te rechtvaardigen.”
Ik schatte hem rond de dertig, dus zo veel dienstjaren kon hij niet achter zijn naam hebben. „Hoelang sta jij al voor de klas?” vroeg ik hem. Vijf jaar, zo bleek. Lang genoeg dus, voor hem in ieder geval, om flink verontwaardigd te zijn. „Die staking, kijk, daar doen wij natuurlijk niet aan mee. Maar ik snap wél waarom ze het doen.”
Louter en alleen voor een stukje discussie –en uit nieuwsgierigheid– bracht ik voorzichtig naar voren dat het salarisverschil misschien wel een klein beetje te rechtvaardigen was. Bijvoorbeeld door te zien op het gemiddelde opleidingsniveau binnen het voortgezet onderwijs. Direct kreeg ik tegengeworpen: „Wil jij zeggen dat de pabo minder voorstelt dan een tweedegraads lerarenopleiding?” Dat ontkende ik natuurlijk direct, maar gaf wel aan dat ik in het voortgezet onderwijs veel mensen zie rondlopen die bijvoorbeeld Nederlands, wiskunde of biologie gestudeerd hebben op de universiteit. Kennis die ze ongetwijfeld in de bovenbouw zullen inzetten.
Schaal LA of LB; ze stammen nog uit de tijd dat een carrière in het onderwijs begon met een PA-diploma –gemakshalve laat ik de KLOS’ers even buiten beschouwing– en dat het een logische stap was dat een meester na een aantal jaren de overstap maakte naar het leraarschap in het vo.
En verder dan dat: er zijn heel wat managers in het vo en andere onderwijssoorten die ooit als meester op de basisschool zijn begonnen. Is dat carrièreperspectief niet heel anders dan vroeger? De functiemix ten spijt? En waar ligt dat aan?
Intussen is de discussie hevig gaande. Allerlei aspecten komen daarbij om de hoek kijken: werkdruk, administratie, niveau, leeftijd kinderen, lesstof. Daarbij is het oppassen voor willekeur. En om het nog complexer te maken: de werkgevers wijzen naar de overheid (geef ons geld), de overheid wijst naar werkgevers en werknemers (waarom komen jullie er samen niet uit?).
Feit is dat de aanvangssalarissen voor de leraar basisonderwijs best goed zijn, dus een pabostudent van 22 jaar maakt een prima start. Maar het uiteindelijke perspectief van het eindsalaris valt wel wat tegen, afgezet tegen andere beroepsgroepen, en ook tegen het perspectief van een vo-leraar. En eerlijk is eerlijk: veel doorgroeimogelijkheden op de basisschool zijn er niet, tenzij je beschikt over evidente leiderschapskwaliteiten.
Een rondgang onder leden van de RMU én onder ouders van schoolgaande kinderen laat zien dat velen in onze achterban vinden dat we best iets mogen doen aan de salarissen binnen het basisonderwijs. En velen met mij zijn heel blij dat veel jongens en meiden uit onze kringen niet voor het geld kiezen, maar voor het prachtige beroep van leraar.
De auteur is manager juridische dienstverlening bij de RMU. Reageren? sociaal@refdag.nl