Dood
Bij een natuurlijke dood zijn de mensen bewegingloos. Zo is het ook bij een geestelijke dood, want de goddelozen kunnen zich evenmin tot enig goed werk begeven als een dode uit zijn graf opstaan. Bij een natuurlijke dood is er een gemis aan kracht en schoonheid. Evenzo is er bij de geestelijke dood het verlies van die krachtige schoonheid die volgt op het leven van de genade. Men kan ze de dood op het gezicht zien, want als een levend mens ze ziet, weet hij hoe ze zijn te onderscheiden.Men moet echter voorzichtig zijn, want ze kunnen ook geveinsde deugden hebben, die in zwakke ogen echt lijken. Maar het zijn geen echte genadegaven die voortkomen uit het genadeleven. Toch zijn er sommigen die uitnemende deugden hebben die zelfs de godzaligen niet bezitten. Het zijn slechts gouden kettingen om de hals van een dode.
Er kunnen tal van goede dingen bij iemand aanwezig zijn, maar die maken hem nog niet tot een goed mens. Aan de andere zijde maken zondige daden bij een goed mens hem niet tot een zondig mens. Ze mogen wel iets goeds hebben, maar ze zijn nog niet goed. De heidenen, die slechts door natuurlijk licht geleid werden, zijn inderdaad schuldig. Maar de Joden, die een volmaaktere kennis bezaten, waren schuldiger dan de heidenen.
John Preston, predikant te Cambridge (Een levenloos leven, 1641)