Jezus gezalfd
Mattheüs 26:7
„Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.”
Alle begenadigde mensen die Gods geboden bewaren, zijn vrienden van de Heere Jezus. Zij houden zich aan deze geboden, al dreigen soms rondom hen allerlei gevaren. Hoort wat Jezus Zelf van hen zegt (Johannes 15): „Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd.”
Tot deze vrienden gaat Jezus in, en in het gezelschap van zulke gelovige zondaars werd Hij gezalfd toen Hij met Zijn discipelen aan tafel zat. Maria wil met deze zalf Jezus verkwikken naar de gewoonte der ouden, waarop David zinspeelt in Psalm 23: „Gij maakt mijn hoofd vet met olie.” Wij laten ons echter niet in met het onderzoeken van de oorzaak van deze gewoonte, maar willen liever letten op Maria’s zalige gemoedsgestalte, tot navolging voor ons. Hierbij merken wij op: Maria komt tot Jezus en nadat zij die fles met kostbare zalf gebroken heeft, giet zij die uit op Zijn hoofd, zodat die neervloeit als de balsem van Aäron tot in de zoom van Zijn klederen, ja tot Zijn voeten, die Maria daarom met het haar van haar hoofd afdroogt. En geen wonder dat Maria zoiets doet, want zij erkent Jezus als haar God en Heiland. Zij had Hem voor haar beste deel uitverkoren.
David Bruinings, predikant te Amsterdam (”Leerredenen, 1751)