Opkrabbelen na de moord op je kind
Rien Verbiest verloor zijn zoon bij een bomaanslag in Israël. Samen met Paul Kuiper schreef hij een boek met verhalen van ouders van een vermoord kind.
Toen Rien Verbiest op 20 oktober 1994 op zijn werk kwam, zag hij de krant liggen op het bureau van zijn collega. Op de voorpagina stond een bloederige foto van een terreuraanslag op een bus in Tel Aviv. Het nieuws drong niet echt tot hem door. Totdat de toen 45-jarige Verbiest later die ochtend werd gebeld of hij naar het huis van zijn ex-vrouw wilde komen. Op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken zou de politie daar een mededeling doen. Vanaf dat moment drong de waarheid tot hem door: zijn zoon Reinier, die stage liep in het Löwensteinziekenhuis in Tel Aviv, moest een van de slachtoffers zijn van de zelfmoordaanslag die een Hamasaanhanger een dag eerder had gepleegd.
„Volgens de politie was het nog niet helemaal zeker dat Reinier was omgekomen”, blikt Verbiest terug. „Ik moest eerst DNA afgeven. Maar dat is enkel het protocol. Toen ze enkele dagen later kwamen met de mededeling dat mijn ex ook nog DNA moest afstaan, vond ik het genoeg. Ik heb gezegd: „Het is Reinier, ik ga hem halen.” Later kreeg ik een tas met persoonlijke spullen van Reinier, waaronder geblakerde pasjes, een studentenkaart en een paspoort. Die twijfel over de identificatie was nergens voor nodig. Toen ik zelf in Israël aankwam, hebben ze dat onderzoek ook gestaakt.”
Toen zijn zoon bekendmaakte een stage voor zijn studie fysiotherapie in Israël te gaan doen, had hij er al een vervelend gevoel bij. „Ik reageerde als door een wesp gestoken en raadde het hem af. Hij mocht wat mij betreft naar ieder ander land gaan. Maar ongeorganiseerd naar Israël gaan, vond ik niet verstandig. Toch ging hij, hij was vastbesloten. Ik heb hem niet naar Schiphol gebracht. In die tijd was ik druk met mijn carrière, maar ongetwijfeld had het er ook mee te maken dat ik er niet achter stond dat hij naar Israël ging. Anders had ik mijn agenda waarschijnlijk wel vrij gemaakt. Achteraf is dat een van de pijnlijkste dingen geweest in mijn rouwproces.”
Persoonlijke verhalen
Het relaas van Verbiest is een van de twintig verhalen die terecht zijn gekomen in het boek ”Een schaduw levenslang”. Het boek is een initiatief van de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind (VOVK) en Verbiest schreef het samen met Paul Kuiper, eveneens vader van een kind dat om het leven werd gebracht. „Tien jaar geleden werd ik lid van de VOVK. Die vereniging was er in 1994 nog niet”, vertelt Verbiest. „Ik kwam daar al snel in de redactie van Cocon, het kwartaalblad van de vereniging. Daarin werden ook persoonlijke verhalen gepubliceerd.”
Dit jaar fuseert de VOVK met twee andere belangenverenigingen en dat was reden om een jubileumbundel uit te brengen. „Afgelopen zomer heb ik alle nummers van Cocon van de afgelopen jaren doorgeworsteld. Dat was een crime, van al die verhalen word je verdrietig. Toen de drukker het resultaat zag, wilde hij niet dat het een interne publicatie bleef. Hij vond de verhalen zo bijzonder dat ze breder aandacht verdienden. Zo is het een boek geworden.”
Het boek bevat verhalen van ouders die de afgelopen 25 jaar hun kind verloren door een moord. De meest recente staan er niet in. „Die vond ik er nog niet rijp voor”, zegt Verbiest. Hij zocht verder naar variatie in de ruim honderd verhalen die beschikbaar waren: het gaat om moord in Nederland en het buitenland, kleine en grotere kinderen, sommigen zijn door een ouder of ander familielid vermoord, in andere verhalen is de dader nog niet bekend.
Bij de moordaanslag op zijn eigen zoon, stierf de dader zelf ook. En dat is ergens een ‘geluk’, zegt Verbiest. Er is ook een verhaal waarbij het negentien jaar duurde voordat de dader gevonden werd. „En nog steeds zit die niet definitief achter slot en grendel. Dat is echt een heel moeilijke weg voor die nabestaanden.”
In andere gevallen kwam de dader alweer snel op vrije voeten. Verbiest is daar kritisch op. „De meeste nog levende daders waarover het gaat in dit boek zitten niet meer vast. Ik weet wel dat iedereen recht heeft op een tweede kans, maar dat is de ratio. Mensen die dit meemaken, krijgen zo veel op hun bordje. Er is in de vereniging een voorbeeld bekend dat de dader na 3,5 jaar alweer rondliep in het dorp. Dramatisch.”
Een rode draad door de verhalen is hoe ouders zichzelf als het ware weer bij elkaar rapen. „Wie geeft je een zetje en wanneer pak je die strohalm”, verwoordt de auteur. Zelf herinnert hij zich nog de verlamming van de eerste periode en probeert hij die te beschrijven. „Je kunt het vergelijken met koorts. Dat is er direct als je wakker wordt. Het is de pijn van de amputatie, die constant voelbaar is. Vreselijk, afmattend.”
Die periode duurde in eerste instantie een week of zes, zeven, vertelt hij. „Wat er om mij heen gebeurde, interesseerde me niets meer. Mijn vrouw, collega’s en vrienden namen me letterlijk op sleeptouw. Ik voetbalde bij de veteranen. Die jongens kwamen me halen, omdat ik niet wilde. Mijn vrouw gaf mijn sporttas mee en zij hesen me gewoon het pak in. Ik stond als een zombie op het veld en deed amper mee. Ik stond in de verdediging en op een gegeven moment liet een tegenstander zich vallen, alsof ik aan zijn shirt had getrokken. Toen de scheidsrechter een penalty gaf, barstte ik uit in woede. Ik schold die tegenstander uit, niet normaal! Direct daarna begon ik te huilen als een idioot. Moet je je voorstellen, een vent van 45 die staat te huilen op het voetbalveld. De jongens hebben me van het veld getrokken en onder de douche gezet en daar heb ik nog een halfuur staan janken. Toen ik daarna in de kantine kwam, was het daar doodstil. Die ervaring heeft me wel opgelucht. Stukje bij beetje heb ik me herpakt, maar dat heeft wel lang geduurd. In de jaren erna gebeurde het nog vaak dat ik er met mijn gedachten niet bij was of dat ik vergat wat ik wilde zeggen.”
Hoewel het lang geleden is, en hij geleerd heeft dat deze pijn bij het leven hoort, emotioneert het hem nog steeds als hij vertelt over zijn bezoek aan de plek waar Reinier omkwam. Hij was het enige slachtoffer dat niet in de bus zat maar er vlak naast gestaan moet hebben. Meters verderop zijn de resten van zijn lichaam gevonden. Verbiest zelf heeft hem niet meer gezien. „Toen ik er herhaaldelijk naar vroeg, zei een vriend van Reinier die hem had geïdentificeerd, dat ik dat niet moest doen. Hij had hem alleen kunnen herkennen aan zijn haar. Ik heb hem meegenomen naar Nederland in een loden kist.”
Met de burgemeester van Tel Aviv bezocht hij de plek waar Reinier omkwam. „Toen ik daar stond, brak ik. Er kwam iemand uit het restaurant ertegenover naar me toe. Hij sloeg een arm om me heen en probeerde me te troosten. Later heb ik gedacht: dat was vast dezelfde persoon die vlak voor Reiniers dood nog koffie voor hem ingeschonken heeft.”
Laatste minuten
„Lange tijd heb ik me afgevraagd waarom Reinier op die plek moest zijn. Het was niet op een route naar het ziekenhuis of zijn appartement. Wel was de Amerikaanse ambassade daar vlakbij. Hij had zijn stage net afgerond en wilde daarna een master gaan doen in de Verenigde Staten. Ik denk dat hij onderweg was naar de Amerikaanse ambassade om daar informatie in te winnen over wat daarvoor nodig was.”
Reiniers plan om door te studeren zette na zeven jaren van opkrabbelen en herstel ook zijn vader op het spoor van een opleiding. Collega’s vroegen hem of hij voor zijn werk een master crisis- en rampenbestrijding wilde doen. „Eerst had ik er weinig zin in, maar vervolgens besefte ik dat Reinier nog graag een master had willen doen. Daaruit haalde ik de energie om het toch op te pakken. Toen ik mijn bul uitgereikt kreeg, heb ik die omhooggestoken naar de hemel en hard geroepen: „Yes!” De hoogleraren en studenten in die zaal dachten waarschijnlijk dat ik gek was, maar voor mij was het een kostbaar moment.”
In zijn woonkamer staat een aquareltekening van Reinier met daaromheen krantenknipsels over de aanslag. Die heeft hij zelf gemaakt om in één beeld emotie en de feiten bij elkaar te brengen. „Ik heb geleerd dat dat belangrijk is in de rouwverwerking.” Hij maakt ze ook voor andere leden van de vereniging (zie afbeeldingen). Hij wil het verdriet van ouders van een vermoord kind niet vergelijken met het leed van ouders die op een andere manier een kind verliezen, bijvoorbeeld door een ernstige ziekte. Toch zijn er dingen waar ouders van vermoorde kinderen in het bijzonder mee te maken hebben. „Ten eerste is het totaal vreemd en onverwacht”, somt hij op. „Ten tweede is het door toedoen van een ander. En als laatste is het een agressieve en onmenselijke daad van die ander. Dat alles bij elkaar maakt het heel zuur en onverteerbaar.”
Voor sommige ouders is het moeilijk uit de slachtofferrol te stappen, merkt hij. „Zolang je slachtoffer bent, heb je aandacht en status. Ik kreeg in het begin veel post van ambassades, Joodse mensen, familie, noem maar op. Maar na een halfjaar kwam er niets meer. Wat je dan moet leren, is dat je dat ook niet van die mensen kunt verwachten. Er komt een moment dat je zelf weer stappen moet ondernemen, weer bij mensen op de koffie moet gaan bijvoorbeeld. Ik ben daarbij geholpen door mensen om mij heen, en inmiddels zie ik dat ook als hulp van God.”
Aanvankelijk speelde geloof voor hem geen rol in de verwerking van het drama. „Ik ben rooms-katholiek opgevoed, maar ben losgeraakt van de kerk. Hoewel ik altijd gelovig ben gebleven, deed ik daar na het overlijden van Reinier niets mee. Ik gaf God nergens de schuld van, maar het heeft me ook in positieve zin niet beziggehouden. Ik was bezig met mezelf en heb in die tijd hier buiten een muurtje gemetseld, samen met de zoon van mijn vrouw. Elke dag twee laagjes. Ik vond het spijtig dat het klaar was, ik had wel jaren door willen metselen. Pas nu, ruim twintig jaar later, besef ik dat God me in mijn slechtste tijden bij de hand genomen heeft. Hij was het die als het ware die stenen aangaf, Hij stuurde collega’s die mij weer op weg hielpen. Het zou arrogant zijn te denken dat ik het alleen had gered. Dat goddelijke zie ik nu steeds vaker. Ik heb geworsteld toen ik de eerste versie van dit boek had samengesteld, de cirkel was voor mijn gevoel niet rond. Toen belde er een lid van de vereniging af; zijn verhaal moest eruit. Ik ben opnieuw door de hele lijst verhalen gegaan en nu klopt het helemaal als je het eerste en het laatste verhaal leest. Dat zie ik als een geschenk uit de hemel.”
Fonds voor nabestaanden
Het boek ”Een schaduw levenslang” is voor de Vereniging van Ouders van een Vermoord Kind (VOVK), maar is ook een oproep aan de samenleving en overheidsinstanties. De vereniging wil dat zij vaart maken met een fonds voor nabestaanden van geweldslachtoffers in het buitenland. Daarnaast wil ze dat nabestaanden spreekrecht krijgen tijdens rechtszittingen over tbs-verlenging. Ook zou de maximumstraf voor jeugddetentie omhoog moeten en zou medewerking aan observatie in het Pieter Baan Centrum verplicht moeten worden. Op 27 januari werd het boek aangeboden aan Fred Teeven, voormalig staatssecretaris van Justitie. Naast persoonlijke verhalen bevat het boek bijdragen van psychologen, rouwdeskundigen en justitie. Ook is er aandacht voor de vraag hoe ouders omgaan met rituelen als oud en nieuw, Moederdag of de verjaardag van hun vermoorde kind.
boekgegevens
Een schaduw levenslang, Rien Verbiest en Paul Kuiper, uitg. Adveniat, Baarn, 2018; ISBN 9789492093578; 228 blz.; € 18,95.