Opgedragen
„Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter u betaamde…”
Jeremia 17:16
Daar wij nu zo’n rijke weide van genade hebben en een Herder die het ons aan niets zal laten ontbreken, blijf toch niet meer zo leeg, maar groei in de genade en de kennis des Heeren. Geloof ook niet elke stem die tot u roept: Dit is de weg om tot Hem te komen. Laat u niet in met onvaste en onverstandige mensen met eigengemaakte kentekenen of gestalten die geen grond of waarheid in het Woord van God hebben. Zijt ook niet vele meesters en heersers onder elkaar, maar leef als zachtmoedige schapen, de een de ander uitnemender achtend dan zichzelf. Dan zal u niet alleen bij het afscheid van uw leraar, maar ook bij het afscheid naar de eeuwigheid blijmoedig betuigen kunnen: „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.”
Dit moet ik u voor het laatst nog indrukken: Wacht u, wacht u, mijn schapen, voor de zielsverdervende en dodelijke wereldziekte waarmee zo veel christenen besmet zijn. Het verachten en het vertrappen van elkaar is de geur die velen verspreiden. Ik zie Gods oordeel over deze boosheid gewis naderen.
Voorts scheid ik van u met rommelende ingewanden, met een teer hart en wenende ogen en een herderlijke liefde. Echter, als de minste van Gods dienaren, als een worstelaar met vele gebreken, als een man van zondige lippen, betuig ik voor Gods aangezicht, naar dat ik licht had en oprechte trouw, dat ik u als een medelijdende herder getrouw bestuurd en bestraft heb. Zo beveel ik u aan de grote Herder.
W. Themmen,
predikant te Amersfoort < >
(Op- en aftocht van een
geestelijke wachter, 1730)