Museum More toont schilderijen van vier ‘eenlingen’
Ze hebben elkaar nooit in levenden lijve ontmoet. Vier eenlingen zijn het eigenlijk, met elk een geheel eigen schilderstijl. Ze laten zich ook niet persen in het harnas van een bepaalde stroming. Museum More in Gorssel brengt ze bij elkaar in een tentoonstelling: Floris Verster, Jan Mankes, Dik Ket en Henk Helmantel. En het klikt opvallend goed tussen die vier.
Voor de gelegenheid noemt het museum ze ”vier realisten”. Dat zijn ze ook, maar de ene realist is de andere niet. Ieder is een kind van zijn eigen tijd. Floris Verster (1861-1927) bijvoorbeeld schurkt aan tegen het impressionisme van de Haagse School. Anderzijds is het onder de schilders van deze stroming ongebruikelijk om bijvoorbeeld monumentale bloemstillevens te schilderen. En zeker zet je geen geplukte kippen en hanen op het doek. Maar Verster kiest daar wel voor en haalt zich de spot van collega’s op de hals. „Verster heeft zich bij de poelier laten inspireren.”
Jan Mankes (1889-1920) laat zich op zijn beurt beïnvloeden door Floris Verster, maar ook door Hans Holbein (16e eeuw), Johannes Vermeer (17e eeuw) en Vincent van Gogh (19e eeuw). Maar het meest door Jan Mankes. Hij vindt het impressionisme te oppervlakkig, wil een „dieper” gevoel uitdrukken. Hij trekt zich terug op het Friese platteland, vestigt zich in De Knijpe en trouwt daar met Nederlands eerste vrouwelijke dominee, Anne Zernike.
De schilder onderhoudt goede contacten met de Haagse tabaksbaron Pauwels, die hem ondersteunt met raad en daad. Hij stuurt Mankes schildersmaterialen maar ook voorwerpen om te schilderen, waaronder dode dieren. Eenmaal wordt een kartonnen doos bezorgd met daarin een levende uil. Mankes heeft het dier slechts één keer geschilderd. Over het lot van het beest is nooit meer gerept.
Mankes wordt in zijn werk erg gehinderd door tuberculose, een ziekte waaraan hij op 30-jarige leeftijd overlijdt.
Hartgebrek
Ook de gezondheid van Dick Ket (1902-1940) is fragiel. Vanaf zijn geboorte kampt hij met een hartafwijking. De plaats van het hart in zijn lichaam is afwijkend (rechts van het midden) en de hartkleppen vertonen defecten. Zijn kwaal is zichtbaar aan zijn handen, wat hij overduidelijk laat zien op de door hem gemaakte zelfportretten.
Ket is opgeleid als ontwerper van affiches. Hij volgt pas later een zaterdagmiddagcursus schilderen en ontwikkelt zich in rap tempo tot een veelgeprezen en goed verkopend kunstenaar. Ket vindt zijn begaafde 17e-eeuwse voorgangers maar „oervervelend” en zegt een onnoemelijke hekel te hebben aan stillevens die niet meer zijn dan een verzamelde bende mooie dingen. „Wat ik wil met schilderen is: de indringendheid der primitieven, de breedheid van een Breitner, het decoratieve van ’n Cassandre.” Hij kiest in zijn schilderijen vaak een afwijkend, bevreemdend perspectief. Hij schildert zijn onderwerp van schuin bovenaf.
En dan Helmantel (1945); die heeft sowieso al niets van een gevestigd kunstenaar. Hij rijdt op zijn brommer door het Groningse Westeremden, waar hij in een imposante boerderij woont. Neemt deel aan het dorpsleven, laat zich inschakelen voor nabuurhulp, en leeft mee met de kerk, die zich op steenworp afstand van zijn boerderij bevindt. Als schilder laat hij zich niet in een vakje stoppen. Misschien ontstaat daarom een stroming om hem heen: de Noordelijke Realisten. Hij streeft in zijn werk naar perfectie, groepeert met uiterste zorg de ‘gewone’ voorwerpen voor zijn stilleven (groenten, fruit, keramiek, glazen potten, eieren of kaas) op een tafel. Hij schikt en herschikt, wacht met veel geduld op het perfecte licht, de juiste schaduw. En als dat alles ten slotte in harmonie is, lijkt hij wel te zeggen: Zo, en nu nog even het schilderij maken.
Zo kiest hij met evenveel zorg zijn standpunt om kerkinterieurs vast te leggen. „Mijn gevoel voor schoonheid –en de vertaling daarvan in verf– zoekt niet naar het verleggen van grenzen, maar wel naar de volle concentratie op de mij omringende werkelijkheid. Een werkelijkheid gemaakt door mensen wat betreft architectuur en vormgeving, maar ook de werkelijkheid zoals die zich voordoet in de ons omringende natuur.”
Overeenkomst
Onmiskenbaar hebben de vier schilders ook een overeenkomst. Juist dat is het thema van de tentoonstelling: ”De serene blik”. Elk ziet op eigen wijze kans om de gewone, alledaagse dingen –een stel kweeperen, een dode kraai, wat stronken witlof of een metalen kom– uit te tillen boven de werkelijkheid. De voorwerpen krijgen een nieuwe dimensie, gevoel. Is het de harmonie, of juist verstilling? De schilders dwingen de toeschouwer om te doen wat zij eerder deden: vertraagd kijken. De schilderijen lijken eenvoudig toegang te geven tot de werkelijkheid: je ziet wat je ziet. Maar wie de tijd ervoor neemt, wordt meegevoerd in de sfeer van sereniteit, van het omfloerste. De werkelijkheid is maar één zijde van het voorwerp.
Elk van de schilders krijgt in het museum zijn eigen ruimte. Op enkele wanden, centraal in de tentoonstelling, hangen steeds vier werken naast elkaar: vier zelfportretten, vier gemberpotten, vier fruitstillevens, vier wintergezichten. Juist daar, in alle verschillen, ervaar je de eenheid van deze vier schilders. Museum More heeft de kern van het werk van deze schilders heel treffend naar boven gehaald.
”De serene blik” is tot en met 13 mei te zien in Museum More, Gorssel.
>>museummore.nl