Bomenmuseum zet in op educatie
Het Von Gimborn Arboretum in Doorn, de grootste en meest gevarieerde bomentuin in Nederland, presenteert zich voortaan als Nationaal Bomenmuseum. Educatie krijgt veel aandacht.
Wat een arboretum is, weet lang niet iedereen, beseft directeur Wilbert Hetterscheid maar al te goed. „De reikwijdte van dat begrip voor een wetenschappelijke verzameling van aangeplante boomsoorten is beperkt. Je moet er bij wijze van spreken een gymnasiumachtergrond voor hebben om direct te snappen dat het om bomen gaat. Bomenmuseum communiceert veel makkelijker, daar zetten we nu vol op in.”
De term museum past volgens Hetterscheid goed. „Museale taken verrichten we immers al. Erfgoed bewaren, collectiebeheer, een wetenschappelijke gegevensbank, educatie.”
Vorig jaar is het arboretum officieel opgenomen in het landelijke museumregister.
„Vervolgens hebben we de stoute schoenen aangetrokken en gezegd: we zijn het grootste arboretum van Nederland. Om onze ambitie weer te geven noemen we ons voortaan dan ook nationaal.”
De oude naam Van Gimborn Arboretum heeft niet afgedaan. „Die handhaven we, we blijven onze grondlegger de eer geven die hem toekomt.”
De Duitse inktfabrikant Max Th. von Gimborn (1872-1964) kocht in 1924 een terrein van 47 hectare om er een bomenverzameling op aan te leggen. De beurskrach van Wall Street in 1929 torpedeerde zijn plannen. Uiteindelijk is ongeveer de helft van de grond in gebruik genomen. De bomentuin beslaat nu 29 hectare.
Na het overlijden van Von Gimborn was het arboretum vanaf 1966 onderdeel van Botanische Tuinen Universiteit Utrecht. In 2010 kwam de bomentuin in handen van een particuliere stichting. Plantensystematicus (taxonoom) Hetterscheid, tot dan betrokken bij de twee arboreta in Wageningen, werd directeur.
In het arboretum staan 3000 soorten en cultuurvariëteiten van bomen en struiken van over de hele wereld. Ze zijn in de loop der jaren verzameld tijdens expedities of als zaad geruild met andere arboreta of botanische tuinen. In totaal telt Hetterscheid ruim 10.000 exemplaren. „Minus 100, die de twee stormen van deze maand niet hebben overleefd.”
Van diverse soorten is in Nederland geen andere, of hooguit één andere, standplaats bekend. „Er staan veel naaldbomen en coniferen. Von Gimborn was daar een groot liefhebber van. Verder hebben wij flinke collecties esdoorns, essen, rododendrons en kardinaalsmutsen. Een buitenbeentje is de verzameling zeer ernstig bedreigde wolfsmelksoorten van Madagaskar. Die bewaren we onder glas.”
De Doornse collectie staat wereldwijd hoog aangeschreven. In 1989 ontving het arboretum een eremedaille van de International Dendrology Society. „Een erkenning die nog maar tien keer is verleend”, tekent Hetterscheid trots aan.
Sinds 2010 groeide het aantal bezoekers per jaar van 5000 naar ruim 18.000. Hetterscheid wil uiteindelijk naar 30.000. Zijn plannen voor de toekomst zijn sterk op kennisoverdracht gericht. De bomentuin heeft al een bescheiden expositie in de Boomhut van Max en er zijn speurtochten voor kinderen en een Kennisroute uitgezet. Daar blijft het niet bij. „Educatie is een museale functie, maar ook lijfsbehoud. Zonder publieke aandacht en ondersteuning houden we het arboretum niet in stand.”
Hetterscheid denkt aan een paviljoen over bijen, een Insecten-Express die de samenwerking tussen bomen en insecten belicht, informatie over ondergronds leven („voor menigeen een volkomen onbekend terrein”), een natuurspeeltuin en een Centrum van Verwondering met een grote expositieruimte.
„Het is wel de bedoeling dat bezoekers uiteindelijk de collectie bekijken. De bomentuin zelf blijft de kern van ons museum.”
Het arboretum hoopt vooral scholen te interesseren. „Wat wordt er nu in het basisonderwijs nog verteld over planten? Dieren zijn aaibaarder en spreken kinderen meer aan, voor de essentie van onze biosfeer zijn bomen en planten echter tien keer belangrijker. Ze zorgen voor adembare zuurstof en zetten zonlicht om in biomassa. Zonder hen kunnen mens en dier niet leven.”