Voor ’t laatst
Dat bijna bekeerd zijn, wat is dat anders dan een gedaante van godzaligheid tonen en de kracht ervan verloochenen? Wat is het anders dan de schapen van Jezus nablaten en slechts hun uiterlijke gangen volgen, maar met zijn hart te grazen in de weide van eigen begeerlijkheden? Ik vrees voor dit geslacht.Hoor dan toch de stem van de overste Herder, Die eenieder toeroept dat ze niet slechts Zijn Naam zullen noemen, maar zich moeten onderwerpen aan de wil van Zijn Vader. Zij moeten afstand doen van ongerechtigheid.
Nu wend ik mij tot de rechte schapen, die wel van Jezus’ stal zijn. Ik moet hen bij dit afscheid een woord van dank en vertroosting toespreken. Dankbaar moet ik jegens u zijn, mijn medestrijders. U hebt mij tegen de hoon van vijandelijke tongen trouw ondersteund in het gebed. U hebt zich als gewillige, zachtmoedige en gehoorzame schapen gedragen. U hebt mij innerlijk verblijd en mij veel stof gegeven om de Heere over u te roemen, gelijk ik nog heden doe. Ik mag met Paulus zeggen: „Ik geef u getuigenis dat gij zo het mogelijk ware, uw ogen zou uitgegraven en ze mij gegeven hebben.”
Dit moet ik u echter, als uw liefhebbende leraar, zeggen: Ik heb in waarheid wat meer aanwas in kennis, wat sterker geloof onder deze rijke bedeling van genade en dit gedurige aanbod van zo veel middelen, verwacht. Ik bid u dan mijn vrienden, zie toch op die grote Herder.
W. Themmen, predikant te Amersfoort (Op- en aftocht van een geestelijke wachter, 1730)