Kerk & religie

Luther verdedigde zich in 1518 op het dispuut van Heidelberg

Het bijzondere Reformatiejaar 2017 ligt achter ons. Maar wie denkt dat er voorlopig wel over Luther gezwegen zal worden, heeft het mis.

dr. Harm Veldman
25 January 2018 07:10Gewijzigd op 26 October 2023 13:37
beeld RD, Henk Visscher
beeld RD, Henk Visscher

De reformatorische beweging stond in 1518 nog in de kinderschoenen. Anders gezegd: het startschot had wel geklonken, maar hoe moest het verder na 31 oktober 1517? De volle ontplooiing van wat ”Reformatie” ging heten moest nog komen. Sommigen dachten al dat het voor Luther tijd werd dat hij met zijn groeiende aanhang de pauselijke kerk de rug zou toekeren. Anderen dachten dat de kloof nog niet zo diep en breed was. Het domein van de kerk lag nog helemaal open. Wie wist wat er ging gebeuren?

Intussen trok het optreden van Luther veel aandacht en zijn publicaties vlogen Duitsland door. Zijn optreden had veel weg van een mediarevolutie. De tegenkrachten leken nog niet goed te beseffen wat er allemaal loskwam na die 31e oktober van het jaar 1517.

Renaissancepaus

De paus met wie Luther te maken kreeg was de in 1513 aangetreden Leo X, een telg uit de beroemde Italiaanse familie De Medici. Leo X was meer een renaissancevorst dan een herder van de kerk: als liefhebber van ”het goede leven” organiseerde hij vaak grote feesten en buitensporige eet- en drinkgelagen.

Na zijn verkiezing tot paus moest Leo nog tot priester en tot bisschop worden gewijd. Dat zegt al zo veel dat we hem vooral kunnen zien als kerkpoliticus die probeerde zijn ”catholica” zo goed mogelijk te positioneren in Europa. Daarom wilde Leo X graag gezien worden als een van de voornaamste vorsten onder de andere Europese machthebbers. Om die reden zette hij een grote diplomatieke dienst op. Het eigene van de kerk, een vroom samenleven voor Gods aangezicht, was voor hem bijzaak. Als het onder de geestelijkheid maar rustig was.

Onbetekenend

Toen Luther zijn 95 stellingen bekendmaakte met diepernstige kritiek op kerk en kerkleiding was dat voor paus Leo X niet direct reden tot grote zorg. Luther, dat monnikje uit een achterafstadje in het oosten van Duitsland, was hem geen directe aandacht waard. De ontwikkelingen in en rond Wittenberg liet hij over aan bevoegde geestelijken.

Albrecht van Brandenburg, aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg, werd belast met dit probleem. Maar deze hoge bisschop wilde eind 1517 wel graag weten of de paus hem steunde in zijn strijd tegen de „zich ernstig vergissende” monnik uit Wittenberg. Daarbij moeten we bedenken dat deze aartsbisschop persoonlijk belang had bij de inkomsten uit de aflaathandel – evenals de paus overigens.

Albrecht bereidde intussen met zijn kanselarij in Mainz een proces voor tegen Luther met als doel dat de Wittenberger met zijn kritiek op de aflaathandel zou stoppen. Veel meer vroeg Albrecht niet; de universiteit van Wittenberg moest verder haar zaken maar in eigen verantwoordelijkheid regelen.

Dat verhaal werd naar Rome gestuurd. Bij een aantal Duitse bisschoppen stuitte het plan van Albrecht voor een proces tegen Luther op verzet: zij hadden eveneens bezwaar tegen de aflaathandel, maar dan vanuit het in Duitsland sterk levende gevoel dat men daar moest opdraaien voor kosten in het verre Rome.

Toen een handelaar in het voorjaar van 1518 in Wittenberg kwam om daar aflaten te koop aan te bieden, kochten enkele studenten een paar exemplaren, maar anderen gristen de voorraad van 800 exemplaren uit handen van de verkoper en verbrandden die op het Marktplein. Luther had er geen weet van. In een preek liet deze zijn ongenoegen over deze actie duidelijk horen.

Tetzels stellingen

De 52-jarige dominicaner monnik Tetzel, verantwoordelijk voor de handel in aflaten, had zich mateloos geërgerd aan Luthers 95 stellingen. Hij verzocht in de winter van 1517-1518 zijn ordebroeder prof. Konrad Wimpina een reeks stellingen te formuleren die hij aan de Frankfurter universiteit in een dispuut wilde verdedigen. Deze kwam met 106 stellingen.

De stellingen van Wimpina en Tetzel waren precies omgekeerd aan die van Luther, die als „ernstige fouten” werden aangemerkt. Een van de merkwaardigste stellingen van Wimpina en Tetzel ging over het geld dat na het kopen van een aflaat in de geldkist viel. Er werd gesteld dat de ziel van een mens niet maar wat in de ruimte kan zweven, maar dat deze direct na de koop van een aflaat, nog vóór het geld op de bodem klinkt, naar de hemel vaart. Theologisch gezien is dit een mengeling van scholastiek redeneren en oudkerkelijke leerstukken.

Toen Luther zijn preek over ”Aflaat en genade” publiceerde, kwam Tetzel op de proppen met een tegenpreek waarin hij stelde dat Luthers leer al eerder was veroordeeld, namelijk met de afwijzing van de uitleg van theologen John Wycliffe en Jan Hus. En daarom was ook Luther een ketter – al kon Tetzel weten dat Luther in overeenstemming met de Heilige Schrift had gesproken.

Tetzel liet Rome in 1518 weten dat Luther ketterijen verkondigde. In augustus eiste de paus dat deze ketter zich in Rome zou verantwoorden.

Ketter

Het oordeel van Johann Maier von Eck, hoogleraar in Ingolstadt, over Luther bleef eerst onbekend voor een breed publiek. Von Eck had van een bevriende relatie in Neurenberg een exemplaar van Luthers 95 stellingen ontvangen. Een bisschop verzocht hem om over de stellingen een oordeel te geven. Von Eck voldeed daaraan en zond de bisschop een notitie toe onder de naam ”Obelisci” – streepjes. In deze notitie werd Luther op een felle manier bestreden. „Met veel gal en bitterheid” aldus een kroniekschrijver. Von Eck tekende Luther als een ketterse volgeling van Jan Hus en schold hem uit voor „zuiper, oproermaker, roekeloze en ongeleerde.”

Het document van Von Eck kwam in afschrift algauw terecht bij Luthers collega Andreas Karlstadt, die er dadelijk een reeks van niet minder dan 400 stellingen tegen ontwikkelde om zijn collega te steunen.

Ook Luther ging met de tekst van Von Eck aan de slag en gaf er op verzoek van zijn vrienden stevig commentaar op. Hij stuurde dit in mei 1518 onder de titel ”Asterici” –sterretjes– naar Ingolstadt. Daarin toonde hij aan dat Von Eck niets uit de Schrift en niets uit de kerkvaders had geciteerd, maar alleen met scholastieke redeneringen op de proppen kwam. Dat was voor Luther ontoereikend en dus verwerpelijk. Dr. Von Eck liet het er niet bij zitten en bereidde zich erop voor om in 1519 weer tegen de Wittenbergers in actie te komen.

Spreekverbod

De toenemende beroering in verband met Luthers optreden was voor bisschop Hieronymus Schulz van Brandenburg, de directe kerkelijke meerdere van Luther, reden om hem een spreekverbod op te leggen. Uiteraard mochten de colleges gewoon doorgaan, daar gold het universitaire recht, maar voorgaan in de erediensten was voor Luther verboden. De kerkleider wilde het rumoer in de kerk tegengaan zonder aan te geven waarom juist Luther moest zwijgen. „Ordnung muss sein!”

Het was een dermate eenzijdig verbod dat Luther zich erover beklaagde dat de aflaatpredikers wel gewoon hun woordje konden doen en Luther vanaf de kansels bleven aanvallen. Luther zag uit naar het moment dat hij zijn toelichting op de stellingen kon uitspreken.

Het was in Rome lang stil gebleven over Luthers daden. Er is een brief bekend uit het voorjaar van 1518 waarin de paus aangaf de zaak-Luther maar te laten afhandelen door de orde van de augustijnen. Daardoor kreeg uiteindelijk de overste Johannes von Staupitz, Luthers biechtvader, de zaak op zijn bord. Deze raadde Luther aan om zich met een uitvoerige uitleg van zijn 95 stellingen te verantwoorden voor zijn medebroeders van de orde.

Als locatie voor een dispuut werd Heidelberg gekozen. Luther bereidde zich grondig voor op dit hoogst belangrijke gebeuren. De samenkomst werd geopend door Von Staupitz en had op 25 april 1518 plaats in het Schola Artistarum te Heidelberg.

Kerkelijke traditie

Officieel was het dispuut van Heidelberg een vergadering van het kapittel, het bestuur van de augustijner orde. Er moesten allerlei zaken van de orde worden besproken, maar de bijeenkomst werd nu een soort conferentie waarop Luther de gelegenheid kreeg om met voor- en tegenstanders te debatteren over zijn stellingen en over de achtergronden daarvan.

Luthers medestander was de met hem bevriende magister en filosoof Leonhard Beier, die met hem vanuit Wittenberg was meegereisd. Deze zou op verzoek van Luther ook als zijn respondent dienen. In Heidelberg bereikte Luther het doel dat hem al op 31 oktober 1517 voor ogen stond.

Kernkwestie was de al dan niet beslissende plaats van de Bijbel in theologie en kerk. Voor Luther en zijn medestanders was de scholastiek, de middeleeuwse filosofie, niet (meer) de norm voor de kerk. Dat hield ook in dat de kerkelijke traditie zoals die door Rome werd bewaakt geen bindende kracht had.

Op het dispuut in Heidelberg kwam Luther niet naar buiten met zijn kritiek op de aflaathandel, maar met zijn voor velen nieuwe theologie van het kruis, de ”theologia crucis”. Immers, de aflaathandel was een symptoom van een kerkleer waarin de exclusieve betekenis van het lijden en sterven van Christus schuilging achter allerlei menselijke overwegingen.

De Bijbel moest weer open. En het zicht op de juiste exegese mocht niet worden verduisterd door de heersende visie. De enige manier om de kerk weer op het goede spoor te krijgen lag in de terugkeer naar de Bijbel, ”sola Scriptura”. En daardoor moest de prediking een andere inhoud krijgen dan de veelal moralistische benadering van de weg naar het heil.

Instemming met stellingen

De inzichten van Luther waren samengevat in 28 theologische stellingen, waarvan er hier 4 volgen.

  1. De wet van God kan, hoewel hij de heilzaamste regel des levens is, een mens niet tot gerechtigheid leiden – hij staat daarbij eerder in de weg.

  2. Nog veel minder kunnen menselijke werken ons tot gerechtigheid brengen, al worden ze ook met behulp van de stem van de natuurlijke ingeving steeds weer herhaald.

  3. Hoe mooi en goed de werken van de mensen ook telkens weer schijnen, toch zijn ze doodzonden.

  4. De werken van God zijn, hoezeer ze steeds alle uitwendige schoonheid ontberen en slecht schijnen te zijn, in werkelijkheid onsterfelijke verdiensten.

Al deze stellingen vonden instemming van veel geestelijken van de augustijner orde. Zij wisten dat ”hun” kerkvader, Aurelius Augustinus (354-430), dit ook zo aan zijn volgelingen had geleerd. De later bekende reformatoren Martin Bucer, een dominicaner monnik, en Johannes Brenz, nog student, werden door Luthers optreden in Heidelberg ”martinisten”. De theologie van Reformatie kreeg nu een Bijbelse kleur, waardoor de prediking ook zo’n kleurverandering onderging.

Op de 28 theologische stellingen volgden nog 12 filosofische, waarin de hervormer afstand nam van de in de kerk heersende wijsbegeerte van Aristoteles. Een bevrijding van de theologie die niet gemakkelijk was: denksystemen ondergeschikt maken aan het Woord van God bleek een lastige operatie. Luther maakte een begin en de protestantse theologie volgde vrij langzaam.

Na het Heidelbergse dispuut schreef Luther aan de bisschop van Brandenburg dat hij zich nu niet meer zou houden aan het door hem opgelegde spreekverbod.

Meer over
Maarten Luther

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer