Vertroosting
Johannes 14:6
„Jezus zei tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.”
Om nu deze zaak duidelijk open te leggen, dienen wij te weten dat onze Heere Jezus enige gronden van troost geeft die genoegzaam zijn om de Zijnen voor de droeve tijding van Zijn afscheid en dood te troosten. Hij bemoedigt hen voor de vreze die zij hadden dat hun veel kwaads zou overkomen als hun Heere en Meester van hen zou weggenomen zijn. Dat is een genoegzaam bewijs van het tere hart van Jezus. Hij geeft aan al Zijn navolgers een sterke vertroosting voor alle vreze, gevaren, moeilijkheden en bekommernissen die zij op hun weg kunnen ontmoeten. Hij zal hen niet troosteloos laten en daarom legt Hij sterke gronden van troost, om hun bezwijkende harten te ondersteunen. Hij ziet graag dat Zijn navolgers zich altijd in de Heere verblijden en zingen op de wegen naar Sion, opdat de wereld overtuigd wordt van de werkelijkheid van het christendom. Dit geestelijk leven is niettegenstaande al de moeilijkheden die erin zijn boven elk ander leven te stellen, hoe zoet en begeerlijk dat ook mocht schijnen voor vlees en bloed. Om dit doel te bereiken, zei Hij hun (Johannes 14:4) dat zij wisten waar Hij heenging, en de weg wisten die Hijzelf zou gaan, en de weg waardoor Hij hen zou brengen tot de Vader, tot de woningen waarvan Hij sprak, dus tot het eeuwige leven.
John Brown, predikant te Wamphray
(”Christus, de Weg, de Waarheid en het Leven”, 1667)