Het landschap als groots drama
Kolkende zeeën, mistflarden, steile bergwanden. Schipbreuk! Rode zonsondergangen, stromende lava, bittere kou en bovenaardse rust. Het landschap als gedroomd paradijs én projectiescherm, van verschrikkingen om van te smullen: de schilders van de romantiek kregen er nooit genoeg van.
Een primeur voor het Groninger Museum, dit eerste overzicht van de noordelijke of noordse romantiek. De bekende toppers John Constable, Barend Koekkoek en Caspar David Friedrich krijgen gezelschap van onbekende grootheden uit Nederland en Scandinavië. Zoals Johann Christian Dahl, die levenslang buiten Noorwegen woonde maar niets anders deed dan Noorwegen schilderen, telkens opnieuw. Een enorm doek van hem doet je bijna het landschap in wandelen. Er is een vleug nationalisme in te bespeuren, verlangen naar de ziel, het karakteristieke van je eigen land.
Zuid-Europa heeft niet zo’n soort romantiek voortgebracht. Tenzij je de grand tour als bakermat beschouwt, dat is de vormingsreis die kunstenaars ondernamen als onderdeel van hun kunstzinnige vorming om de klassieke wereld persoonlijk te leren kennen. Nederlanders die elkaar opzochten in Rome, gestimuleerd door de Prix de Rome (ingesteld door Lodewijk Napoleon, van 1804 tot 1810 de eerste koning van Nederland), hielden zich bezig met de klassieke oudheid daar tussen Colosseum, opgravingen en catacomben én ze werden al een beetje romantisch. Het hing in de lucht, de toewending naar het landschap en het romantiseren van de natuur. Deze Nederlanders vormden rond 1800 al een voorhoede in Rome.
Schilderen als rampenfilm
Tussen 1800 en 1850 verandert het landschap in de schilderkunst van een achtergrond (voor dikwijls stichtelijke voorstellingen) in de hoofdzaak, de voorgrond. De grootsten onder deze schilders zijn voor altijd verbonden met het landschap dat ze schilderden. John Constable (1776-1837) zorgde er in z’n eentje voor dat Zuidoost-Engeland nu Constable County heet, Caspar David Friedrich (1774-1840) hoort voor altijd bij Noord-Duitsland.
De expositie is een eerbetoon aan vele onbekende zoekers van het ultieme. De filosoof Edmund Burke (1729-1797) maakte onderscheid tussen het schone en het sublieme. Het eerste stond voor welbevinden, evenwicht en ontspanning. Het tweede voor het overweldigende, het bedreigende, waar je huiverend maar toch veilig naar kon kijken. Het doet denken aan het succes van rampenfilms.
De romantiek is een vlucht naar de natuur na een rationele achttiende eeuw, waarin de industrie oprukte. Platteland en dorp dienden als vluchtoord, om te ontsnappen aan de uitdijende, onwelriekende steden. Een enkeling neemt nog wel een stoomtrein mee op z’n schilderij, zoals Andreas Schelfhout (1787-1870). Of een fabriek (Carl Blechen, 1798-1840), maar bijna iedereen kijkt juist weg van het moderne, wil liever terug naar de natuur. Hoogstens duikt er een dramatische ruïne op waarin uil en roerdomp vernachten, of een schamel huisje, als een nachthut in een komkommerveld. Of een kerk. De Deen Thorald Lässöe (1816-1878) laat alles weg wat afleidt van een romaanse kerk –een gloeiend bakstenen juweel– om de kerk af te kunnen beelden als baken van houvast.
Wolken, wind en water
In de Duitse landen speelde een hunkering naar vroeger mee, een gemis van de eenheid in cultuur en wereldbeeld van de middeleeuwen. Maar het kenmerkendste van de romantiek is wel dat niet de staat, de rijke burgerij of vorstenhoven de maat aangeven als de vragende partijen, maar dat de schilder zelf bepaalt wat kunst is, op gevoel. De reis naar buiten, het landschap in, is een blik op de horizon van de eigen ziel. En het weer wordt daarbij de uitdrukking van de stormen in de eigen ziel.
Rond 1800 deed de doorbraak van de meteorologie een fascinatie groeien voor wolken, weer en wind. Welke invloed had het weer op de beleving van het landschap? Sommige romantici schilderden doeken met alleen wolken. Je zou het meteorologische betrekkingswaan kunnen noemen, als je, verbijsterd naar al dit over de Groningse museummuren kolkende natuurgeweld starend, tenminste nog tot een samenhangende gedachte komt, behalve dan de uitroep: „Hoe is het mogelijk.”
Bungelden landschap en stilleven eerst eeuwen onder aan de ranglijst van de schilderkunst, na 1800 wordt het de smaak van de dag, van de hele volgende eeuw. Jacob van Ruysdael (1628-1682) was daarin een vroege voorloper. Zijn rol als inspirator van de negentiende-eeuwse natuurgeweldenaars is niet te missen. Het Groninger Museum eert Ruysdaels onbekende Nederlandse navolgers. Barend Cornelis Koekkoek (1803-1862) kennen veel kunstliefhebbers wel. Zijn monumentale oude eikenbomen zie je hier terug. Maar wie kent een Nuijen (”Schipbreuk op een rotsachtige kust”, 1837), Tavenraat, Roelofs, Van Nijmegen, een Bilders of een Wüst?
Of Pierre Louis Dubourcq (1815-1873)? Diens ”Begraafplaats te Baden-Baden” (1855) is een woest berglandschap van felle licht- en schaduwcontrasten, vol verwijzingen naar de dood. Van de weeromstuit begon Dubourcq kort daarna een handel in levensverzekeringen.
Melancholisch staat de schilder van de romantiek (bijna altijd is de kunstenaar dan nog een ”hij”) in het maanlicht. Geef de schilders van de noordse romantiek onweer, een storm, een eenzame boom of een schipbreuk en ze staan klaar om het in beeld te vangen. Dat mag een wonder heten, de fotografie bestond nog niet. Op basis van hun schetsen legden ze extreem gedetailleerd de natuur vast. Zelfs zoiets vluchtigs als het Alpenglühen, de paar seconden dat de ondergaande zon ’s avonds de besneeuwde alpentoppen in lichterlaaie zet, wisten ze zo vast te leggen (Carl Rottmann, 1846).
Steeds groter wordt de rol van het landschap, steeds kleiner de mens. Bijna verdwijnt hij. Peinzend staat hij op een rots, met het schetsblok in de hand vergaapt de kunstenaar zich aan het sublieme: een ijswand, een ravijn, een woestenij van spattend, schuimend water.
”De romantiek in het noorden. Van Friedrich tot Turner” is tot en met 6 mei te zien in het Groninger Museum. >>groningermuseum.nl
Bijzondere bruiklenen
Met slechts twee werken uit eigen collectie is dit een overzicht van bruiklenen afkomstig uit maar liefst 41 verschillende instellingen, van Amsterdam en Dordrecht tot Zwolle, van Basel tot Washington. Hoofdsponsors Gasunie en GasTerra krijgen een eervolle vermelding van directeur Andreas Blüm.
Opvallend is de grote rol van religie, van de hang naar het hogere in de romantiek. Pelgrims, een kerkhof, een kerkje, een kruis, een kluizenaar, ze duiken in het landschap op als uitdrukking van een verlangen naar de eenheid van het wereldbeeld in de middeleeuwen. En de natuur zelf, de kringloop van de seizoenen en het hemels naar beneden stortende licht, jagende wolkenpartijen, maakte de beschouwer weer even deel van een groter geheel. Op de expositie is er ruim aandacht, in tekst en beeld, voor deze religieuze onderstroom in het wereldbeeld en de hunkering van de schilders. Zo zou Turner op zijn sterfbed gezegd hebben: „De zon is God…”, en: „Het ruisen in de boomtoppen en het rollen van de donder hebben mij dingen over God verteld die ik niet met woorden kan uitdrukken” (W. H. Wackenroder).