Roemloos einde voor referendum
Het correctief wetgevingsreferendum beleefde donderdag in de Tweede Kamer een roemloos einde. CDA, VVD, ChristenUnie en SGP waren tegen en blijven tegen.
Het wetsvoorstel behelst de mogelijkheid dat burgers alsnog ”nee” zeggen tegen een wet die al door de Tweede en de Eerste Kamer is aangenomen. In 1999 ontstond over dit voorstel een politieke crisis, toen VVD-senator Wiegel het kabinet-Kok II liet struikelen door in de Eerste Kamer tegen te stemmen. Paars II werd gelijmd met de afspraak dat het voorstel tot een correctief wetgevingsreferendum gewoon opnieuw bij het parlement zou worden ingediend.
De Tweede en de Eerste Kamer stemden in de zogeheten eerste lezing met het wetsvoorstel in. Omdat het voorstel een grondwetswijziging bevat, moest het donderdag opnieuw de Tweede Kamer passeren. Daar behoort het volgens de regels een tweederde meerderheid te halen.
Dat lukte donderdag echter van geen kanten doordat D66 er niet in is geslaagd dit ”kroonjuweel” in het regeerakkoord met CDA en VVD op te laten nemen. Die partijen zijn tegen het correctief referendum. De drie coalitiepartners hebben vorig jaar slechts afgesproken dat het kabinet de grondwetswijziging vanuit een neutrale houding aan de Kamer zou voorleggen.
Zo kon het gebeuren dat minister De Graaf van Binnenlandse Zaken, als D66’er fervent voorstander van een correctief referendum, lijdelijk moest toezien hoe een kamermeerderheid zijn plan de grond in boorde. Een „uniek debat in de parlementaire geschiedenis”, oordeelde ChristenUnie-kamerlid Slob, aangezien het kabinet met een voorstel kwam dat het zelf niet steunt.