Versierde straten
Je hoeft niet alle dorpen en steden doorwandeld te hebben om te weten dat Nederland zich in een permanente staat van opwinding bevindt. Voetbal heeft op dit moment dezelfde status als het weer: iedereen heeft het erover, maar de feitelijke inhoud bestaat uit lucht. Maar ook van lucht weten we dat het dingen in beweging kan zetten - oranje vlaggetjes bijvoorbeeld.Het Europees kampioenschap voetbal en de deelname van het Nederlands elftal daaraan heeft complete wijken oranje gekleurd. Het contrast met Koninginnedag of bevrijdingsdag kan bijna niet schrijnender. Op die dagen kun je in een doorsnee nieuwbouwwijk het aantal vlaggen dat buiten hangt op één hand tellen. Op dit moment wappert en waaiert het in diezelfde wijken dat het een lieve lust is. Of we het nu willen of niet, deze dagen oogt het straatbeeld in Nederland als één groot stadion.
Nu is je onttrekken aan allerlei feestgedruis in onze tijd van individualisme niet zo’n heel groot probleem. Meestal is onze afwezigheid anderen niet eens opgevallen. Zogenaamd uit protest niet meer tanken bij een pompstation dat op zondag open is, heeft om die reden iets onbevredigends. Op zich is zoiets een goede daad, maar het heeft strikt genomen weinig met uitkomen voor je geloof te maken: je auto stopt er gewoon niet meer. Heel anders wordt het wanneer je de eigenaar persoonlijk van je besluit op de hoogte stelt.
Je als bewoner onttrekken aan de oranjegekte in je straat is weer een ander verhaal. Dat komt immers wél neer op het publiekelijk iedereen laten weten dat je niet meedoet. En hoe zoiets door buren en buurtgenoten wordt opgevat, laat zich raden. Overigens zullen er genoeg Nederlanders zijn die zo’n besluit tot afzijdigheid met begrip begroeten - en misschien zijn het er wel meer dan wij voor mogelijk houden.
Toch was het deze week opvallend dat in radio- en krantenreportages vanuit straten die compleet in het oranje waren gezet steevast de vraag aan bewoners werd gesteld of iedereen in de straat wel meedeed. De suggestie van vanzelfsprekendheid die in zo’n vraag doorklinkt -natuurlijk doet iedereen mee- heeft iets griezeligs, omdat iedere vorm van terughoudendheid of afzijdigheid bij voorbaat op onbegrip lijkt te stuiten.
Het is goed om daarbij stil te staan. Want we hebben de mond wel vol van onze strijd tegen de tijdgeest, maar wanneer die zich verdicht tot een straatfeest, en zich vervolgens tastbaar vasthecht aan onze voordeur, komt zo’n strijd wel even in een ander licht te staan.
Op het eerste gezicht lijkt het tamelijk onschuldig wanneer iemand zich onttrekt aan zoiets futiels als het ophangen van vlaggetjes aan je huis of het monteren van toeters en bellen aan je deurpost. Maar dan onderschatten we de psychologische mechanismen die bij zo’n volksfeest in werking treden. Niet meedoen, uiteraard niet vanwege reactionaire stijvigheid maar omdat je trouw aan jezelf wilt blijven én aan je kijk op dit soort volksvermaak, doet wel degelijk pijn zodra openlijk blijkt dat je daarin de enige in je straat bent. Spelbreker zijn op een afstand van enkele stoeptegels van je landgenoten is zeker bij een volksfeest als dit allerminst een kleinigheid. Want vanwege de gesuggereerde onschuld van het Oranjegevoel dat wordt gecultiveerd en de joligheid waarmee het gepaard gaat is nauwelijks aan iemand uit te leggen waarom je níét meedoet.
Daarom petje af voor al die gezinnen die dezer dagen zichzelf durven blijven en wellicht als enige publiekelijk niet meedoen aan de Oranjegekte in hun straat.
Tegelijkertijd is gebed nodig opdat ze in hun geïsoleerde situatie niet in hun schulp kruipen en zich voorál niet door hun omgeving laten dwingen in de stereotype rol van somber, saai en benepen kerkmens. Maar dat ze de kracht krijgen om blijmoedig te blijven getuigen van de hoop die in hen is. En dat kan toch alleen wanneer ze hun als zotten uitgedoste buren blijven zien als naasten en hen in liefde en met respect blijven bejegenen.