Pleidooi voor een scheut chiliasme
Dr. J. Hoek neemt afstand van het uitgesproken chiliasme, maar pleit toch voor „een scheut chiliasme.” „De eindtijd geeft niet alleen toename van negatieve krachten, maar ook van Gods verrassingen en meevallers.” Dat stelde hij donderdagavond in Ede tijdens een symposium over christelijke toekomstverwachting, georganiseerd door de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) naar aanleiding van zijn boek ”Hoop op God”.
Het Centrum voor Theologiebeoefening, onderdeel van het Instituut voor Gemeenteopbouw en Theologie, had publicist en uitgever Henk Medema en dr. R. H. van de Kamp, gereformeerd vrijgemaakt predikant in Apeldoorn en auteur van een commentaar op het boek Openbaring, gevraagd een reactie te geven op het werk van dr. Hoek. Dat gebeurde in alle vriendelijkheid, omdat alle sprekers zich gedragen wisten door een gemeenschappelijk schriftgetrouw luisteren.
Wij zijn allemaal dispensationalisten, en wij allen geloven in de opname van de gemeente, namelijk de verwachting van een hemel, was de prikkelende stelling van Medema. Ieder serieus schriftonderzoek naar de voortgang van de godsopenbaring zal verschillende tijdperken onderscheiden. Niet het positioneel verschil tussen de kerk en Israël is volgens hem het kernpunt in de weg van God in de heilsgeschiedenis, maar de voortschrijdende zelfopenbaring van God, in het oude en het nieuwe verbond. „Deze beide verbonden zijn de sleutel voor het begrijpen van de wijze waarop God Zich openbaart.”
De kerk heeft nooit Israël vervangen, en Israël zal nooit de plaats van de kerk innemen, stelde Medema. „Er zijn hemelse zegeningen voor de gemeente, en aardse zegeningen voor Israël, die door beide als Gods volk zullen worden beërfd. Het oude verbond wordt met Israël gesloten, het nieuwe met het totale volk van God in de nieuwe bedeling. Daarin hebben de kerk en Israël een eigen plaats. De verhouding tussen beide kan gezien worden volgens het schema voorvervulling en eindvervulling, waarbij de kerk voorvervulling en Israël-plus-de-kerk eindvervulling is. Israël is de eindvervulling omdat de aardse beloften voor dit volk nog openstaan.”
Dr. Van de Kamp zei met dr. Hoek uit te zien naar de openbaring van het goddelijk geheim dat geheel Israël zalig zal worden, maar de vraag is of deze toekomstige bekering ons beloofd is in de Schrift. Tegenover Hoek stelde hij dat er slechts een deel uit de Joden zal ontkomen aan de verharding, maar er is geen belofte dat dit heel het Joodse volk geldt. „De ’rest’ van de verkiezing wordt als het gehele volk beschouwd. Er is een gedeeltelijke verharding over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat en geënt wordt op de stam Israël. Door middel van hun binnengaan wordt heel Israël volgens Romeinen 11:25-26 behouden. Niet het bloed, maar de bekering tot God is beslissend. Christenen uit de heidenen zijn voluit Abrahams kinderen. Zij zijn van Gods Israël burgers in vollen rechte. Het totaal van alle gelovigen krijgt de naam ”kinderen van Israël”.”
De Apeldoornse predikant zag de 1000 jaar in Openbaring 20 als tegenhanger van de grote verdrukking, voor hem de verzamelnaam voor alle perioden van kerkvervolging. „Zo zijn ook de 1000 jaren de samenvattende naam voor alle periodes van windstilte, dat satan gebonden is en niet verleidt en de kerk dus in rust haar taak kan doen.” Natuurlijk hoop je dat God alle Joden bekeert, zei hij tijdens de discussie, maar de vraag is of de Heere dat heeft beloofd. Niet allen zijn immers van Israël die Israël genoemd worden. Bovendien zet de Bijbel in de eerste hoofdstukken van Genesis niet met Israël in, maar met de gehele wereld. „Pas in Genesis 12 komt God met Israël als een tijdelijke wegversmalling, waarbij overigens in de belofte aan Abraham het perspectief met alle volkeren nooit verloren is gegaan.”
Dr. Hoek legde in zijn reactie op de sprekers de nadruk op de hoop voor zowel Israël als de volkeren. Hij hoopte dat de christelijke gemeente meer een Maranatha-gemeente zou worden, verlangend naar de werkelijke en persoonlijke wederkomst van Jezus. Die staat volgens hem in de prediking te weinig centraal. Het komt er verder op aan om een bijbelse visie op de profetie te hebben. „De profeten zijn verkondigers van het levende Woord, dat in de eerste plaats bestemd was voor de hoorders van hun eigen tijd. De profeten verkondigen heil, maar dat is nooit een exact scenario of een bepaalde route naar het einde. Er is een direct ingrijpen van God door de crisis heen.”
Het boek Openbaring is allereerst bedoeld voor de kerk uit die tijd, aldus dr. Hoek, maar tegelijkertijd heeft het een betekenis voor de kerk van alle tijden. Vanuit zijn pleidooi om toch een „scheut chiliasme” in te brengen, wees hij erop dat Openbaring 20 eindigt met een opwekking in de eindtijd, natuurlijk niet optimistisch, maar gevolg van een direct ingrijpen van God. Er blijft dus een ’tegoed’ over in Openbaring 20.
Ook wees hij de gedachte van prof. W. J. Ouweneel af dat God twee volken heeft: Israël en de volkeren uit de heidenen. De oudtestamentische belofte kent zeker ook een geestelijk aspect, en de nieuwtestamentische verwachting is meer dan spiritueel en gericht op de ziel in haar verlangen naar een nieuwe hemel en aarde. Bovendien laat de geloofsbeleving in de psalmen en de nieuwtestamentische brieven zien dat er grote overeenstemming is tussen het geloof in het Oude en het Nieuwe Testament.
Volgens dr. Hoek laat dr. Van de Kamp geen ruimte over voor het „futurum”, een vervulling in de toekomst. De vervulling van de beloften zijn in Christus ja en amen, maar er blijft een spanning tussen het reeds nu en straks. Hij zag bij Van de Kamp toch iets doorwerken van de opvatting van drs. J. A. van Delden, die het verbond alleen gehandhaafd zag met hen die het verbond houden. Dr. Hoek: „Zou het verbond met Abraham dan opgeheven zijn en zou de geschiedenis voor het uitverkoren volk Israël als een nachtkaars uitgaan? Ik lees de beloften van het Oude Testament als mede-erfgenaam. De Messias is niet los van Zijn volk te verkrijgen.”
Prof. dr. A. van de Beek merkte op dat het chiliasme als „futurum” moeilijk met de gereformeerde theologie te verenigen is, dit vanwege de gedachte dat het „hier beneden niet is.” „Wat je van het chiliasme wel kunt leren is dat het God wel terdege om deze wereld gaat. Niet futuristisch, in die zin dat wij het Rijk binnenhalen, want dan wordt het binnen de kortste keren óns rijk en dan zijn we terug bij de hervormde apostolaatstheologie die niet gereformeerd is. Het gaat om deze wereld, die God lief heeft, niet omdat het ooit beter zal worden, maar God heeft de wereld lief heeft in zijn haar gebrokenheid.”