Myanmar: leren van de vrouw met het frambozengezicht
Soms moet je je kwetsbaarheid vieren in plaats van vrezen. Bijvoorbeeld om je naaste recht te doen, als die vraagt om échte aandacht in plaats van te blijven staren op diens afzichtelijke verminkingen.
Ik ben er even niet. Dat is wel het laatste wat een journalist moet roepen als hij er speciaal op uit is getrokken om ergens juist wél te zijn, en er bíj te zijn.
Toch kan dat zomaar gebeuren. Dat je ergens bij staat waardoor je dusdanig wordt aangegrepen dat je vanbinnen op slot gaat. Je hart doorgeeft: hier ben ik even niet bij.
Zelf had ik zo’n moment eerder dit jaar in het lepraziekenhuis in de Myanmarese (Birmese) stad Mawlamyine. Daar zat Daw Hla Ye, een zwaar door lepra aangetaste vrouw van 76. Haar gezicht was afzichtelijk geworden en was nog het best te vergelijken met een framboos waarin twee ogen en een mond zaten (ik overdrijf niet, het is de meest treffende vergelijking).
Ik kan geen foto van haar laten zien, want er zijn situaties waarin ook iemand van de media –mensen die erbij willen zijn– afstand moet bewaren. In plaats van dat afzichtelijke met het maken van een foto er extra bij haar in te wrijven, ervaar je dan de roep om echte aandacht, om mee te leven met de persoon áchter dat gelaat.
Om haar alleen-zijn, haar eenzaamheid te delen. Eenzaamheid vanwege haar weduwe-zijn, maar vooral doordat iedereen in haar omgeving, haar drie dochters incluis, zijn blijven steken bij die buitenkant, bij dat gelaat. Ze hebben haar verstoten en als ”niet-bestaand” verklaard.
Daw Hla Ye hoorde ik het als het ware uitroepen: „Ik weet hoe ik eruitzie, maar loop niet weg, blijf even hier, luister naar mijn verhaal.”
Intussen zijn er, als zoiets gebeurt, allerlei mechanismen die in werking treden ter bescherming van je eigen gevoelsmatige kwetsbaarheid.
Fotografen, zo wordt wel gezegd, gaan extra veel foto’s maken, want dan kunnen ze even wegkruipen achter hun camera. Zodat de confrontatie met wat zij zien zich niet meer zo direct voltrekt, maar via een spiegelreflex.
En een schrijvend journalist, wat doet die? Ik heb de neiging om, al pennend in mijn notitieblok, te verzakelijken. Door uitvoerig naar informatie te vragen en gegevens over ”oorzaken, omstandigheden en gevolgen” te noteren.
In beide houdingen is de boodschap dezelfde: „Ik doe mijn werk, maar ben er zelf even niet bij.”
Ik heb me aangeleerd om mezelf op zo’n moment weer bij de les te brengen. En dat ”ik ben er even niet” in te wisselen voor ”hier ben ik en ik luister”. En: ik ben er met heel mijn kwetsbaarheid, een en al oor en oog.
Het levert voor beide ‘partijen’ soms ontroerende momenten op. Indringende ontmoetingen ook, waarvan je weet: die hebben zich in mijn ”onbewuste” genesteld en zullen later te pas en te onpas bij me aankloppen: weet je nog?
Het is inmiddels acht maanden geleden dat ik aan haar bed stond en toch zie ik het gelaat van Daw Hla Ye nog regelmatig voor me. Het is de blijvende herinnering aan een vrouw met lepra – die zich aan me opdringt.
Zou het ergens goed voor zijn? Ik denk het wel. Want bij iedere confronterende ontmoeting die ik daarna meemaak hoor ik als het ware Daw Hla Ye mij toeroepen: „Ga niet weg, maar zoek mij op áchter dat afstotende gelaat en vier je kwetsbaarheid in plaats van het te vrezen.
En luister.”