Taalcolumn: Nog best lastig om perfect in het oude spoor terug te lopen
In de sneeuw worden voetstappen opeens schreden waarop je kunt terugkeren. Er is iets voor te zeggen om dat te doen, als er net een dikke witte laag gevallen is en het pad nog ongerept en schoon voor je ligt. Jammer om erop te lopen, om de smetteloosheid te doorbreken. Het spoor is zo klein mogelijk te houden door op de terugweg over je eigen voetstappen terug te lopen. Nog best lastig om dat perfect te doen. Even lijkt het erop dat je het beste je rechtervoet weer op de plek van de afdruk van de rechtervoet kunt zetten, maar daarna blijkt de rechter- op de linkervoetafdruk weer beter te zijn. Lopen is ingewikkeld als je erover gaat nadenken. Als je niet uitkijkt, glijd je juist uit. Er is wat voor te zeggen om nieuwe wegen in te slaan, maar ja, wil je dat? Want alles laat sporen na.
Het ”Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal” (Calisch en Calisch, 1864) geeft als betekenis bij ”schrijden” eerst „schrijdelings loopen, zich bewegen”. In de sneeuw klopt dat schrijdelingse wel ja, voetsporen lopen al snel schuin weg. En: „gaan, zich langzaam doch vast voortbewegen.” In middeleeuwse teksten kun je ”scriden” tegenkomen, of ”schriden”, ”schrîten” en ”skrîdhan”.
Een schrede is een stap, zegt Van Dale. De ”rasse schreden” zijn haastige. Woorden rond wandelen, lopen, (niet) uitglijden en dus ook schrijden doen al snel denken aan bijbelse taal. Je hebt de ”treden in Uw spoor” –mooi: wandelen in een spoor is een stuk overzichtelijker dan zelf een weg banen– en natuurlijk de ”vaste schreden” van de berijmde psalm 139:14. De digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (dbnl.nl) geeft als zoekresultaat bij ”schreden” direct een boektitel uit 1927: ”Met vaste schreden”. „Jezus Christus en de groote vragen van ons leven, dat is de titel van [de] inleiding en met dien titel is het doel van dit boek gegeven”, schrijft J. R. Callenbach in zijn inleiding bij dit boek. „Het wil inzonderheid menschen in ’s levens opgang doen verstaan, dat het leven groote vragen heeft en welke vragen groot zijn.” Zomaar zoeken op een woord zoals ”schrijden” levert pareltjes op. Zoals ook dit gedicht van Guido Gezelle uit ”Kleengedichtjes” (1905):
o God, hoe moest ik dankbaar wezen,
indachtig U, ten allen tijd,
van zoo de zonne is opgerezen
en ’s morgens in den hemel rijdt,
totdat ze, ’s avonds, nederschrijdt
en rusten gaat in ’t westerwezen,
door U heur daaglijksch werk gewezen!
o God, die alles heerlijk zijt
bevrijdende, U zij toegewijd
mijn al te ondankbaar hert, nadezen!
Tweewekelijkse rubriek waarin de achtergrond van bekende en minder bekende uitdrukkingen wordt onderzocht.