Koh-I-Noor: het verhaal van de beroemdste diamant
Toen de koningin van Scheba met haar gevolg naar koning Salomo kwam om hem met raadsels op de proef te stellen, bracht ze specerijen, goud en edelstenen voor hem mee. Niet alleen in de Bijbel, maar sinds mensenheugenis wordt er grote, zo niet mythische, waarde gehecht aan edelstenen.
In ”Koh-I-Noor” beschrijven de Schotse historicus William Dalrymple en de Engelse radio- en tv-journalist Anita Anand de geschiedenis van ’s werelds bekendste diamant, die in het bezit was van de Indiase mogolkeizers. De herkomst bleef echter een mysterie.
De Koh-I-Noor werd buitgemaakt door de Perzische veldheer Nadir Sjah toen hij in 1739 Delhi veroverde en keizer Muhammad Sjah gevangennam. Hij kwam volgens de overlevering op slinkse wijze in het bezit van de grote steen. Nadir Sjah stelde voor om van tulband te wisselen met de mogolheerser die de diamant daarin had verstopt. Toen Nadir Sjah de bijzondere edelsteen ontdekte, riep hij uit: „Koh-i-noor”, wat Perzisch is voor ”berg van licht.”
Nadir Sjah bracht de edelsteen naar Perzië, waar de diamant na zijn dood in handen kwam van de Kadjarendynastie. De laatste Perzische eigenaar van de diamant was Sjah Shujah Durrani. In 1809 vluchtte hij met de Koh-i-Noor naar de Indiase provincie Punjab. Hij werd er gevangengenomen door de soldaten van sikhmaharadja Ranjit Singh.
Kolonie
Ranjit Singh bepaalde in 1839 op zijn sterfbed dat de Koh-I-Noor naar een tempel gebracht moest worden. Maar zo zou het niet gaan. De Engelsen onderwierpen India aan hun gezag en toen Punjab in 1849 werd ingelijfd bij het Britse imperium, besloot Lord Dalhousie dat koningin Victoria de diamant moest krijgen.
Na een spannende reis met het stoomschip Medea bereikte de kostbare diamant de haven van Plymouth en werd hij naar de vorstin gebracht. Zij merkte de diamant echter amper op, want ze had andere zaken aan haar hoofd.
Opknappen
Dat werd anders na de Grote Wereldtentoonstelling in 1851, waar de Koh-I-Noor er tamelijk glansloos bij lag. Er moesten gasstralen en spiegels omheen worden geplaatst om de steen beter te laten schitteren.
In 1852 besloot prins-gemaal Albert de steen te laten herslijpen door twee Amsterdamse diamantslijpers, Levie Benjamin Voorzanger en Herman Feder, van het nog altijd bestaande huis van Mozes Coster. Toen ze klaar waren, was de Koh-I-Noor onherkenbaar veranderd. Het gewicht was bijna gehalveerd van 186 naar 105 karaat. Maar hij fonkelde prachtig en je kon hem gemakkelijk in de palm van je hand houden.
De berichten over de schoonheid ervan maakten een eind aan het verhaal dat de Koh-I-Noor ongeluk bracht en sindsdien werd hij geassocieerd met geluk. Vandaar dat er van alles naar de Koh-I-Noor werd genoemd, tot potloden toe.
Een treffend verhaal in het boek gaat over de laatste Indiase eigenaar van de diamant, Duleep Singh. Hij werd op 5-jarige leeftijd maharadja van Lahore, maar werd op 10-jarige leeftijd afgezet. Hij werd opgevoed door Schotse mensen, bekeerde zich tot het christendom en verhuisde als tiener naar Groot-Brittannië, waar hij de lieveling van koningin Victoria werd. Merkwaardig genoeg rept journaliste Julia Baird hier niet over in haar recente biografie over Victoria. Later haalde Duleep zijn verbannen moeder naar Engeland en raakte hij aan lagerwal.
Claim
De Koh-I-Noor bevindt zich nog steeds in Engeland en is zo’n 140 miljoen euro waard. Hij zit in de kroon die Elizabeth Bowes-Lyon, de vrouw van koning George VI, bij bijzondere gelegenheden tot haar dood in 2002 droeg. Elizabeth II heeft de Koh-I-Noor nooit gedragen. Nog steeds claimen India en Pakistan de diamant omdat deze bij hun cultuur en geschiedenis hoort.
India heeft echter de aanspraken op de Koh-I-Noor afgezwakt, er zal geen miljoenenprocedure worden begonnen tegen Londen. New Delhi wacht rustig het moment af dat de Britten zelf tot het inzicht komen dat de diamant niet in de Tower hoort. Bovendien is de diamant destijds cadeau gedaan aan koningin Victoria.
Al met al speelt de Koh-I-Noor een rol in de aanzwellende oproepen die hier en daar klinken om de diamant af te staan ter compensatie voor plunderingen in de koloniale tijd. „Aan de hand van deze edelsteen kunnen we namelijk ook nadenken over de vraag hoe nu met dat verleden, in casu de erfenis van het kolonialisme, moet worden omgaan”, aldus de schrijvers.
Moeten we de koloniale roof laten rusten omdat de geschiedenis nu eenmaal hard en gewelddadig was, of moeten we de onrechtvaardigheden van toen proberen recht te zetten, vragen Dalrymple en Anand zich af.
In 2010 bracht de toenmalige Britse premier Cameron een bezoek aan Punjab. Media zeiden hem dat teruggave van de diamant een eerste compensatie zou zijn voor het berokkende leed. „Zodra je ja zegt tegen de een, realiseer je je dat het hele British Museum leeg zou raken”, zei Cameron. „Ik vrees dat ik moet zeggen dat hij blijft waar hij is.”
Boekgegevens
Koh-I-Noor. De geschiedenis van ’s werelds bekendste diamant, William Dalrymple en Anita Anand (vert. Margreet de Boer); uitg. Spectrum, Houten, 2017; ISBN 978 90 003 5630 0; 255 blz.; € 19,99.