Politiek

Politiek wil vertrouwen herstellen. Maar hoe dan?

„Het vertrouwen herstellen” is het grootse en meeslepende doel van het nieuwe kabinet. Maar hoe doe je dat eigenlijk: vertrouwen herstellen? Wie dit wil bereiken, stuit in elk geval op drie tegenkrachten. Samen verhouden die zich tegenover Rutte III als Goliath tegenover David.

29 November 2017 18:05Gewijzigd op 16 November 2020 12:05
Premier Rutte in Leeuwarden, beeld ANP, Anjo de Haan.
Premier Rutte in Leeuwarden, beeld ANP, Anjo de Haan.

Een waslijst aan doelstellingen heeft de coalitie van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. Blader het regeerakkoord door en het duizelt je van voorgenomen activiteiten. ”Geen woorden maar daden”, had prima het motto van dit sterk aan Rotterdam gelieerde kabinet kunnen zijn.

Toch torent boven al deze doelen en doeltjes één voornemen als een soort meta-doel uit: het vertrouwen herstellen. Zowel het vertrouwen van bevolkingsgroepen onderling als het vertrouwen van het hele volk in de politiek. Om dan met elkaar weer „vertrouwen in de toekomst” te krijgen.

Wie politici van de coalitie hoort praten over het herstellen van het vertrouwen tussen kiezer en gekozene, vangt ook steeds het woord „middenpartijen” op. Daar scharniert het om, vinden Rutte, Buma, Pechtold en Segers. Een steeds groter deel van de Kamer (PVV, SP, GroenLinks en tegenwoordig ook de PvdA) wil of kan geen regeringsverantwoordelijkheid dragen. Zij hebben een populistische inslag of bevinden zozeer aan de linker- of rechterflank van het politieke spectrum dat zij het regeren het liefst overlaten aan enkele traditionele middenpartijen, die qua zetelomvang flink zijn teruggelopen.

Weggegooide stem

Ziedaar het probleem zoals de huidige coalitie het ziet. Wat op het spel staat is, menen de coalitiepartijen, de regeerbaarheid van het land. „Hoe kunnen wij”, zo klinkt het in wisselende bewoordingen uit hun mond, „het vertrouwen van de kiezers in de politiek, in het bijzonder van de middenpartijen, herstellen? Hoe kunnen we hun laten zien dat een stem op PVV of SP in feite een weggegooide stem is, maar dat wij, compromisbereide partijen, het beste met het land voor hebben?”

Over dat streven om „het vertrouwen” te herwinnen, valt op zich al veel te schrijven. Wetenschappers bekogelen politici en journalisten al vele jaren met tal van relativeringen. Van een vertrouwenscrisis tussen kiezers en gekozenen zou in Nederland helemaal geen sprake zijn. Burgers hebben hier te lande juist veel fiducie in ons democratische systeem. Dat ze politici en politieke partijen wantrouwen, hoeft nu juist géén reden tot bezorgdheid te zijn. Een gezonde dosis scepsis hoort bij een goed functionerende democratie, betoogt onder anderen de Amsterdamse politicoloog Tom van der Meer.

Maar laten we dát debat voor dit moment links liggen en gaan we voorlopig even mee in de analyse van Rutte en de zijnen, dan nog zijn er in het huidige tijdsgewricht ten minste drie obstakels die herstel van vertrouwen lastig en ingewikkeld maken:

  1. Populisme is een blijvertje; wen er maar aan

Je hoeft er geen politicoloog voor te zijn om vast te stellen dat maatschappelijk en politiek wantrouwen sterk wordt gevoed door populistische flankpartijen. „De grootste politieke leugenaar van de afgelopen tien jaar”, noemde Wilders premier Rutte drie weken geleden in het debat over de regeringsverklaring. Het is diens kabinet alleen maar te doen om „de platte macht, het pluche, het verdelen van baantjes”, aldus de PVV-leider. En aan de gewone Nederlander, het „stemvee”, heeft de politieke elite maling. Die worden „uitgeknepen, kaalgeplukt, tot de rand van de afgrond gebracht.”

Wie maar lang genoeg naar dit soort taal luistert, wordt vanzelf wantrouwend, zelfs al was hij het aanvankelijk niet. Wie wantrouwen wil bestrijden, zal er dus voor moeten zorgen dat dit soort partijen kleiner wordt, danwel dat zij het politieke debat minder bepalen.

Dat echter lijkt een illusie te zijn. Dacht historicus en journalist Hans Wansink in 2004 –toen hij een proefschrift schreef over Fortuyn– nog dat het populisme „een tijdelijke ontregeling van het politieke bedrijf” was, toen hij begin dit jaar zijn boek ”De populistische revolutie” publiceerde, keek hij er heel anders tegenaan. Hij had het onderschat. De radicale islam, integratievraagstukken, Europese integratie en een groeiende sociale ongelijkheid creëren voor langere tijd een „vruchtbare voedingsbodem” voor links maar vooral rechts populisme, constateert Wansink inmiddels.

Maar is het „verkeerde populisme”, zoals Rutte dit jaar zei, bij de laatste Kamerverkiezingen dan niet „een halt toegeroepen”? Zoals ook in Frankrijk de opmars van Marine Le Pen tot stilstand lijkt te zijn gebracht? Het veiligste antwoord: hoogstens tijdelijk. Natuurlijk kent de opmars van het populisme zijn dips. En er zal ook best een plafond aan zitten. Maar verdwijnen of zijn kracht verliezen doet het voorlopig niet.

En tot nu toe lijkt geen enkele tegenstrategie blijvend te helpen. Ermee in debat gaan? Negeren of isoleren? Laten imploderen door hen te verleiden te gaan meeregeren? Vergeet het maar. En wen maar liever aan hun bestaan.

  1. Nepnieuws valt nauwelijks te bestrijden

Wantrouwen floreert in een maatschappelijk klimaat waarin feiten steeds weer betwijfeld en door „alternatieve feiten” ontkracht worden. Het was in het debat over de regeringsverklaring met name VVD-fractievoorzitter Dijkhoff die het schermen van politici met „feitigheden” aan de orde stelde. „Dat zijn dingen die klinken als de waarheid, die misschien ook nog wel met een zelfgemaakt grafiekje onderbouwd worden, maar die niet waar zijn: een samenraapsel, een combinatie van allerlei factoren en rekensommen die net zo lang gemixt worden tot er uit die blender iets komt wat jou helpt.”

Schadelijk is dat, vond de liberaal. „Mensen die een debat volgen, zouden de argumenten moeten kunnen wegen zonder zich er zorgen over maken of de dingen die politici zeggen wel feitelijk kloppen. Je kunt moeilijk het vertrouwen in de politiek vergroten als een kijker steeds een tweede scherm erbij moet houden om zelf op zoek te gaan naar wat feiten zijn en wat feitigheden.”

Feitigheden en nepnieuws, het is een fenomeen dat, deels overgewaaid uit de VS, onmiskenbaar in opmars is. Volgens de Washington Post deed de Amerikaanse president Trump in 298 dagen 1628 misleidende of onjuiste beweringen; dat zijn dus 5,4 leugentjes per dag. En je kunt daar als samenleving en als pers niets tegen beginnen, stelde Ryan Lizza van The New Yorker een week geleden in de Volkskrant. Factchecken? „Het werkt niet. Media steken er veel tijd en geld in, hele teams van journalisten houden zich ermee bezig. Maar de harde kern van Trumpaanhangers is er niet gevoelig voor. Ze hebben gewoon te weinig vertrouwen in de pers.”

Was voorheen het betrapt worden op leugens voor elke politicus dodelijk, nu komen velen ermee weg. „Simpelweg door het gebruik van Twitter en door de geloofwaardigheid van andere instituten te ondermijnen.”

Is er dan helemaal niets tegen te doen? Vorige week stelden D66 en CDA voor dat de overheid een campagne zou beginnen om burgers te waarschuwen tegen nepnieuws, bijvoorbeeld wanneer de Russen misleidende informatie verspreiden over de MH17-ramp. Onder een hashtag als #trapernietin zou de overheid burgers kunnen uitleggen hoe ze zulke desinformatie kunnen herkennen.

Opvallend was welke partijen zich het sterkst tegen dat plan keerden. Een sceptische Van Raak (SP) wilde graag éérst voorbeelden zien. „En wie bepaalt wat nepnieuws is?” vroeg PVV’er Bosma zich af. „De doos van Pandora gaat open als de staat dit gaat bepalen.” En die angst is natuurlijk niet uit de lucht gegrepen…

  1. Gezagsdenken wordt nooit meer wat het was

Wantrouwen bestrijden wordt nog lastiger in een postmoderne samenleving waarin de aloude christelijke gedachte dat er één waarheid bestaat en dat die tot op zekere hoogte door mensen te kennen valt, grotendeels is verdwenen. En waarin het denken in termen van hiërarchische, voorgegeven gezagsverhoudingen eveneens is verdampt.

Dat laatste geldt voor gewone burgers, voor de pers, en voor politici zelf. Waar is de tijd gebleven dat journalisten, als premier Drees of een andere bewindsman van een buitenlandse reis terugkeerde, beschroomd onder aan de vliegtuigtrap stonden te wachten met de vraag: „Goede reis gehad, excellentie? Ja? En heeft u wellicht nog nieuws te melden?”

Anno 2017 is het al lange tijd gebruik dat verslaggevers politici op wantrouwende, soms zelfs lompe toon tegemoet treden vanuit de merkbare gemoedsgesteldheid: ik geloof u toch niet. Zo’n grondhouding verraadt niet slechts wat er in één beroepsgroep leeft, maar heeft door de impact van de massamedia ook een versterkende werking naar de hele samenleving. „Zie je wel, die journalist vertrouwt dit Kamerlid ook niet. En eigenlijk heeft hij wel gelijk. Zelf zou ik die man ook nooit op mijn huis laten passen.”

Het lastige is dat politici ook hun eigen gezag steeds meer ondermijnen. Door het gebruik van onparlementaire taal („Pleur op”). Door elkaar onwellevend te bejegenen („Doe effe normaal man”). En door als Kamer het kabinet niet zozeer kritisch, maar vooral argwanend en achterdochtig te bejegenen.

In een interview in het AD zei PvdA’er Dijsselbloem –toen hij vorige maand afscheid nam van de Tweede Kamer– dat zijns inziens de basisregel behoort te zijn dat Kamerleden een minister vertrouwen. „In sommige debatten kreeg ik de achterliggende jaren het gevoel dat de minister in principe werd gewantrouwd. Ondanks de uitleg van de minister is er een voortdurende roep om tijdlijnen ontstaan. Kamerleden willen álle documenten zien. Als je voortdurend uitgaat van wantrouwen, dan bemoeilijk je uiteindelijk het functioneren van de regering en ook van het parlement”, aldus Dijsselbloem. „Neem ook de debatten over de MH17, waar de aanname in sloop dat de regering er belang bij zou hebben informatie achter te houden. Terwijl ons belang is om in die zaak de schuldigen voor een rechtbank te krijgen. Die saus van wantrouwen was echt schadelijk.”

Schade veroorzaakt door het populisme? Ja, voor een deel wel. En door het ontvankelijk zijn voor nepnieuws? Dat zeker ook. Maar misschien óók door het steeds dieper in de samenleving verankerd raken van de slogan ”ni Dieu ni maître”.

Dit is het eerste deel in een tweeluik over het streven van het kabinet om het vertrouwen in de politiek te herstellen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer