Column: In vuur en vlam door de gemeentezang
Als het waar is wat prof. Herman Paul in zijn jongste boek schrijft, dat de lofprijzing de corebusiness van de kerk is, dan is het zaak dat gemeenten de kerkzang hoog op hun prioriteitenlijstje zetten.
Paul, bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, schrijft in ”De slag om het hart” over wat hij noemt „de secularisatie van verlangen.” Bij secularisatie gaat het volgens hem niet zozeer om kerkverlating of terugloop van de middagdienst, maar om een dieper liggend probleem: ons hart, dat meer verlangt naar de dingen van het hier dan naar God en Zijn toekomst. Iedereen in de kerk is daar vatbaar voor, betoogt Paul. Maar er is een remedie: het verlangen naar God moet gevoed worden, zodat dat sterker wordt dan al die andere hunkeringen die in ons hart huizen.
In dat verband valt het op dat de auteur keer op keer het zingen in de eredienst noemt als hét middel bij uitstek om het Godsverlangen te voeden. Zingen is volgens hem dan ook geen uitlaatklep, maar een „invoerkanaal.” Met name de psalmen vormen een middel „om ons het Godsverlangen van de psalmdichters toe te eigenen.” En omgekeerd geldt: „Secularisatie treedt op als mensen het zingen verleren.”
Prachtig punt van Paul. Alleen geeft deze insteek wel het nodige huiswerk: aan predikanten, kerkenraden, organisten. Want als het zingen zo’n belangrijke rol heeft, dan kan het niet zo zijn dat de kerkzang de sluitpost van de begroting vormt. Dat het zingen slechts een functie heeft als verpozing. Dat predikanten op het laatste moment het psalmbriefje in elkaar draaien. Dat organisten de gemeente iedere zondag trakteren op dezelfde deuntjes. Dat allerlei slappe teksten op de beamer verschijnen. Als het waar is dat juist het zingen het verlangen naar God aanwakkert, dan moet er tijd voor ingeruimd worden, dan moet de organist z’n beste beentje voorzetten, dan moet het repertoire met zorg gekozen worden.
Paul spreekt overigens steeds in algemene zin over het „oefenen van de lofzang.” Qua repertoire noemt hij alleen de psalmen en over de ‘kleur’ van de gemeentezang rept hij niet. Maar daar zit natuurlijk wel een probleem. Want hoe wordt je verlangen gevoed als je een erbarmelijke tekst op de lippen gelegd krijgt? Hoe komt je hart mee in zang die strak en steriel begeleid wordt, terwijl jij een liefhebber bent van gevoelvol orgelspel? Of omgekeerd: Hoe haal je als je graag naar Bachcantates luistert, je hart op aan rauwe gemeentezang met bovenstem? Wat dat betreft hebben sommige kerkgangers ook huiswerk: zich niet laten afleiden door de muziek en zich vooral richten op (psalm)tekst en melodie. Want die kunnen zéker het hart in vuur en vlam zetten. Dat wist Calvijn –Paul had hem zomaar kunnen citeren– bijna 500 jaar geleden al.