Gereformeerden wijzen vrije wil niet af
Heeft de mens een vrije wil? Stel deze vraag aan iemand uit de gereformeerde gezindte en de kans is groot dat hij zegt: „Nee!”
Toch valt er meer te zeggen. Het is beslist onjuist dat de gereformeerde theologie de vrije wil simpelweg zou afwijzen. Met veel meer recht kun je stellen dat in de gereformeerde theologie de vrije wil met alle kracht wordt verdedigd. De Dordtse Leerregels (III/IV,16) benadrukken bijvoorbeeld dat dankzij de wedergeboorte de wil van de mens een vrije wil wordt. De vrije wil van de schepselen wordt op geen enkele wijze geweld aan gedaan door Gods eeuwige voorbeschikking, zo benadrukt de Westminster Confessie (3.1).
Een heel belangrijke impuls om de visie van gereformeerde theologen uit de 16e, 17e en 18e eeuw te onderzoeken, komt uit Nederland en België, namelijk vanuit het werkgezelschap Oude Gereformeerde Theologie (OGTh). Tot dit werkgezelschap behoorden of behoren onder anderen W. J. van Asselt, A. Vos, A. J. Beck, H. van den Belt, C. A. de Niet en ondergetekende. OGTh heeft enkele jaren geleden een studie gepubliceerd over wat Zanchius, Gomarus, Voetius en andere gereformeerde theologen over de vrije wil hebben geschreven (”Reformed Thought on Freedom”). De uitkomsten van dat onderzoek zijn verrassend en baanbrekend. De centrale claim van het boek is dat de gereformeerde theologie van de 17e eeuw een uitgebalanceerde visie op de menselijke wilsvrijheid had in lijn met de middeleeuwse theoloog Johannes Duns Scotus.
Het boek ”Divine Will and Human Choice” (”De wil van God en de keuze van de mens”) van R. A. Muller is feitelijk een uitvoerige bespreking van de visie die hij aantreft in ”Reformed Thought on Freedom” en in andere publicaties van de diverse leden van OGTh. Muller is emeritus hoogleraar van Calvin Theological Seminary in Grand Rapids en geldt als een van de grootste kenners van de gereformeerde theologie van de zestiende en zeventiende eeuw.
Mullers boek houdt zich bezig met historische theologie, niet met dogmatiek. Zijn doel is niet om te gaan bepalen wie er gelijk had – Thomas van Aquino, Luther, Calvijn of Voetius. Als historicus beschrijft hij slechts de posities die ieder innam en zoekt hij naar overeenkomsten en verschillen. Is er discontinuïteit tussen de Reformatie en de periode daarna? In welke opzichten sluiten gereformeerde theologen zich aan bij middeleeuwse auteurs als Thomas en Duns Scotus?
Het is op het niveau van dergelijke historische vraagstukken dat Muller soms kiest voor instemming met de opvattingen van ”Reformed Thought on Freedom” en soms daarop kritiek levert. Zo besteedt Muller ruime aandacht aan de opvattingen van Calvijn en betoogt hij dat Calvijn niet zo deterministisch kan worden geïnterpreteerd als sommige leden van OGTh doen. Anderzijds valt hij de Nederlanders bij in hun overtuiging dat de gereformeerde theologie van de 17e eeuw noch als een radicale verdediging van de vrije wil, noch als een vorm van determinisme kan worden aangeduid. In continuïteit met de christelijke traditie (Augustinus, Anselmus) beoogden Gomarus, Voetius en anderen om zowel de goddelijke predestinatie als de menselijke wilsvrijheid volledig te laten staan.
Het is te wensen dat de studies van OGTh en van Muller ook door veel Nederlandse predikanten worden gelezen. Elke predikant kent immers de treurige gevolgen voor prediking en pastoraat als de gereformeerde theologie als een vorm van fatalisme wordt gezien en Gods eeuwige uitverkiezing als een ontmoedigend noodlot.
Divine Will and Human Choice. Freedom, Contingency, and Necessity in Early Modern Reformed Thought, R. A. Muller; uitg. Baker Academic, Grand Rapids, 2017. ISBN 9780801030857; 329 blz.; $ 45,00