Nederland nadert ten aanzien van de euro zijn Robert Frost-moment
Ruim honderd pagina’s telt het langverwachte en deze week gepubliceerde rapport van de Raad van State over de toekomst van de euro, waar de Tweede Kamer enige tijd geleden om had gevraagd. Ik heb zelden zo’n realistisch en genuanceerd rapport over dit onderwerp gelezen.
Het gaat over de vraag of ons land uit de euro moet stappen of zich juist moet inzetten voor een verdere integratie tussen de eurolanden. Die discussie in Nederland kenmerkt zich door een hoog zwart-witgehalte.
De voorstanders van een veel verdere integratie stellen bijvoorbeeld impliciet, maar soms ook zelfs expliciet, dat als we van de eurozone niet één land maken, niet alleen de gemeenschappelijke munt eraan zal gaan, maar ook de totale Europese integratie, die van start ging in 1951. Het licht zal uitgaan en ook zal dan zomaar een nieuwe oorlog binnen de EU kunnen uitbreken.
Als je daarentegen naar de pleitbezorgers van een Nederlands uittreden uit de gemeenschappelijke munt luistert, zou je welhaast het idee krijgen dat werkelijk álle economische én niet-economische problemen die ons land kent, met die uittreding als sneeuw voor de zon zullen verdwijnen. En verder denk je dan dat Nederland in het guldentijdperk een soort economisch-maatschappelijk-politiek paradijs was waarin alles naar behoren werkte en je –hoe lang je ook zocht– geen enkel probleem kon vinden.
Hoewel ik het uiteraard begrijp dat de Raad meer dan honderd pagina’s naar de Kamer heeft gestuurd, had het korter gekund. Veel korter. Niet eens een A4-tje, maar hooguit twee regels. Ik zal het uitleggen.
De Nederlandse economie is gebaat bij een gemeenschappelijke munt en het uiteenvallen van de monetaire unie zou grote gevolgen voor ons land hebben, zeker als Nederland in zijn eentje eruit zou stappen, schrijft de Raad aan het begin van het rapport. Vervolgens stelt hij een viertal criteria vast om het Nederlands belang aan te geven en door die bril de verschillende voorstellen te beoordelen.
Vergeet echter allerlei beleidsaspecten, nuanceringen et cetera. Onze monetaire geschiedenis geeft een duidelijk antwoord op de vraag wat Nederland op monetair gebied moet doen. Het antwoord luidt: dat wat Duitsland doet.
De reden is dat het Duitse monetair-economische belang sinds jaar en dag ook het Nederlandse belang is geweest. Telkens sinds 1814 als wij Duitsland in monetair opzicht niet hebben gevolgd, betaalden we daarvoor een hoge prijs in de vorm van hoge inflatie en waardedaling van de gulden. In deze moderne tijden waarin economieën onderling meer verbonden zijn dan ooit, zou het verlaten van het Duitse pad voor Nederland zeer waarschijnlijk desastreuzer uitpakken dan ooit. Wat Duitsland ook doet ten aanzien van euro, het handelen van onze buren is in ieder geval voor de komende jaren ook voor ons land aan te bevelen.
Op de wat langere termijn kan Nederland echter wel eens met een enorm dilemma te maken krijgen. Als ik het optreden van Duitsland in de eurocrisis analyseer, dan schat ik de kans hoog in dat Duitsland een monetair pad zal inslaan dat niet in het Nederlands belang is. Duitsland en Frankrijk lijken de toekomst van de euro te bepalen en dat kan zomaar op een manier gebeuren die haaks staat op wat Nederland in monetair opzicht nodig heeft. Moeten we ook in dat geval in de euro blijven omdat Duitsland erin blijft of toch maar alle mogelijke nare gevolgen van het uittreden voor lief nemen omdat een pijnlijk einde altijd beter is dan pijn zonder einde?
Op die hamvraag gaat de Raad van State helaas niet in. Mijn vrees is dat we in de toekomst tegen die vraag zullen aanlopen en dat ons land een keuze zal moeten maken tussen twee uiterst onaantrekkelijke wegen.
Dichter Robert Frost schreef ooit de verzen: „Twee wegen scheidden in een woud, en ik, ik nam de weg die het minst bewandeld werd, en dat maakte een wereld van verschil.” Dat klinkt romantisch en eindigde met een goede afloop. Mijn vrees is echter dat als Nederland die keuze moet maken, er geen sprake zal zijn van een happy end.
De auteur is monetair econoom en publicist.