Luther: Danken voor een regenbui
Een nationale dankdag voor gewas en arbeid kende Maarten Luther niet. Maar wat danken is, wist hij wel. Voor dagelijks brood, voor de zondag en vooral voor de genade van God. Of voor een flinke regenbui.
In de gebeden van de zestiende-eeuwse kerkhervormer licht heel vaak één woord op: genade. Luther leerde dat God in Christus alles voor hem had gedaan. Dat geschenk stimuleerde tot een leven van dankbaarheid én dankzegging.
Luther gebruikte vooral de Psalmen als uitgangspunt voor zijn gebeden, maar ook de Tien Geboden, het Onze Vader en de Apostolische Geloofbelijdenis.
„Ik dank God voor Zijn grondeloze barmhartigheid”, schreef Luther in 1535 aan zijn vriend Peter Beskendorf, een barbier en arts uit Wittenberg. „Hij buigt Zich zo vaderlijk tot mij, verloren mens, neer en biedt mij, zonder dat ik Hem heb gebeden en gezocht, zonder dat ik het verdiend heb, aan om mijn God te zijn en Zich over mij te ontfermen. (…) Wie kan Hem daarvoor eeuwig en altijd genoeg danken?”
Zondag
Luther was niet alleen dankbaar voor zijn redding, maar ook voor andere gaven van God. Zoals voor de dag des Heeren. Christenen hebben vaak niet in de gaten wat een grote schat ze daarmee in handen hebben, aldus de Duitse reformator. De zondagse prediking is een „heerlijke weldaad” van God. „Want Zijn Woord is het enige licht in de duisternis van dit leven.”
Christenen mogen ook danken voor andere mensen. Zonder het gezin en de politiek zou de wereld niet één jaar kunnen bestaan, vermoedde Luther. „Zonder wereldlijk bestuur is er geen vrede; waar geen vrede is, kan geen gezinsleven zijn; waar geen gezinsleven is, daar kunnen geen kinderen verwekt of opgevoed worden en zouden vader en moeder geheel verdwijnen.”
God biedt ook veiligheid en bescherming. „Want als Hij ons niet behoedt, zou niemand een cent of een stuk brood in huis overhouden.”
Uit Gods dagelijkse zorg spreekt volgens Luther Zijn onuitsprekelijke liefde en trouw. „Hij heeft ter bescherming van mijn lichaam zo’n sterke muur daaromheen geplaatst, dat alle mensen schuldig zijn mij te sparen en te behoeden, zoals ik op mijn beurt alle mensen moet sparen. (…) Anders zou de duivel zo’n grote moordpartij onder ons mensen aanrichten, dat niemand ook maar één uur zeker van zijn leven zou kunnen zijn.”
Honderdduizenden
Luther had ook oog voor de rijkdom van de natuur en hoe God Zich daarin openbaart. Toen het in het voorjaar van 1538 zo droog was dat de oogst dreigde te mislukken, bad Luther intens om regen. Die kwam er, op 26 mei. „Ach, laten we onze lieve God danken”, was zijn reactie. „Want wat Hij ons nu geeft is vele honderdduizenden guldens waard, want nu regent het constant koren, tarwe, haver, gerst, wijn, kruiden, uien, gras en melk. En wij doen nog alsof het niks is.”